Ze werd betoverd door heldere sterrenhemels. Haar vader benoemde van alles.
‘Dat rijtje daar, net een steelpan, zie je?’ wees hij en kwam op haar hoogte, zijn hoofd vlakbij. Ze hield haar adem in. Meestal was hij ver als de sterren.
Nieuwe mensen kwamen. Mooie, dierbare mensen. Haar man, haar kinderen, vrienden. Als kometen schieten ook zij steeds verder weg. Ze probeert het te duiden, ’s avonds, tijdens haar blokje om.
Vanavond is het onbewolkt en ja, daar staan ze, als oude bekenden: de maan, Grote en Kleine Beer, de poolster.
‘Wij blijven,’ glanzen ze in troostrijke stilte.