Er was eens een waterdruppel, die samen met zijn broertjes en zusjes in een grote wolk woonde. De waterdruppel was altijd vrolijk. Dat vonden de anderen soms erg irritant.
‘Waarom ben je toch altijd zo vrolijk?’ mopperden ze, ‘Zo leuk is het hier nou ook weer niet. We zitten opeengepakt te wachten tot we naar beneden mogen.’
Maar de waterdruppel trok zich niets van het gemopper aan en bleef vrolijk.
Eindelijk was het zover. De waterdruppels vielen uit de wolk, het regende.
‘Oh, héérlijk’, riepen de bloemen, ‘eindelijk krijgen we water'.
En ze zwaaiden met hun blaadjes.
Ook de planten en bomen waren blij. Alles glom van blijdschap.
‘De mensen zijn niet zo blij met ons,’ zeiden de waterdruppels, ‘ze blijven binnen of ze lopen met van die rare dakjes boven hun hoofd.’
‘Dat is een paraplu,’ zei een eigenwijze druppel. En hij keek triomfantelijk rond of iedereen wel gehoord had dat hij dat wist.
'De boeren zijn trouwens wel blij met ons,' zei een andere druppel, 'ze hebben ons nodig, want zonder regen mislukt hun oogst.'
De vrolijke waterdruppel was terechtgekomen op een prachtige bloem, een roos. Hij lag glinsterend op een rozenblaadje.
‘Dag,’ zei de roos lief, ‘wat leuk dat je op bezoek komt.’
‘Het is maar een kort bezoekje, hoor,’ zei de waterdruppel, ‘het hangt ervan af hoe snel ik opdroog.’
Na een tijdje waren alle waterdruppels opgedroogd.
Maar vlak daarvoor zeiden ze tegen elkaar: ‘Ons leven was kort, maar het was een goed besteed leven. Ook al zijn sommige mensen niet blij met ons, de boeren zijn dat wel. We hebben ervoor gezorgd dat de bloemen, planten en bomen kunnen groeien. En dat de oogst niet mislukt.'