Skip to main content
Categorie: PROZA
Hits: 289

De raketmoord

© Danny Vandenberk op .

We klagen graag, zelfs zonder pijn te hebben of af te zien. Over lijden weet iedereen wel iets te vertellen, we zijn allemaal ervaringsdeskundigen. Overlijden is een andere zaak. Dat moeten we nog allemaal meemaken en aan den lijve ondervinden. Daar gaan we nu niet over huilebalken. Spatiebalken zijn wél belangrijk. Zij zorgen voor duidelijkheid en ruimte. In het algemeen ben ik niet zo voor verengelsing maar ik vind de taal van Shakespeare in deze veel minder zwaar klinken dan onze spatiebalk. Inspirerend zelfs. Een spacebar, een ruimte in de ruimte waar je gezellig iets kan drinken of een hemels lekkere luchtige snoepreep à la Mars of Milky Way … Stop! Alleen al door eraan te denken voel ik dat ik weer een kilo ben bijgekomen.

Overlijden ja, daar ging het over. Zo onafwendbaar en onvermijdelijk dat het inevitabel is. Graag zou ik er nog een tijdje mee wachten, omdat ik dagelijks mijn klein stukje geluk beleef in de vorm van een glimlach van mijn vrouw en kinderen of van zomaar iemand, een lief woord, een knuffel, een grapje, een verkwikkende wandeling, een lekker etentje … noem maar op. Als mijn tijd dan toch gekomen is, dan zou ik het liefst op een natuurlijke manier heengaan. In mijn slaap, van ouderdom, pijnloos. Liefst niet na een enge slepende ziekte, zoals mijn vorige computermuis.

Niet natuurlijk overlijden is uiteraard een ander en korter verhaal. Dat kan te wijten zijn aan een ongeval ter land, ter zee of in de lucht of bijvoorbeeld door euthanasie (noem het een overdacht overlijden) of zelfmoord. Dat laatste leek altijd heel ver van mijn (sterf)bed, toch werd ik ooit verblind en overwoekerd door lugubere, donkere gedachten en spookte het in en door mijn hoofd. Goddank is er van dat soort overwegingen helemaal niets meer overgebleven, buiten wat overgewicht. Misschien moet een mens gewoon een keertje diep in de put gezeten hebben om te beseffen wanneer het geluk hem overvalt, al is het slechts een klein sprenkeltje. Een sprankeltje. Of een gesprenkeld sprankeltje. Even stilstaan is niet altijd achteruitgaan. Integendeel.

Verdachte overlijdens zie ik al heel mijn leven op de televisie. Samen met Hercule Poirot, Professor T., Derrick, Horatio Caine of Witse uitvissen wie de moord gepleegd of het misdrijf begaan heeft, de zogenaamde ‘whodunit’. Samen kijken naar verslagen van autopsieën, huiszoekingen en buurtonderzoeken doen, verhoren afnemen, sporen onderzoeken, bewijzen vinden en daders ontmaskeren. Altijd spannend, zo’n whodunit en veel minder calorierijk dan een donut. De laatste donut die ik at, smaakte trouwens een beetje bloemig. Danny, echt, je bent goed op weg om een eet-schrijfstoornis te ontwikkelen. Focus! Wacht eens even … Bloemig … kussen … Mijn laatste donut smaakte waarschijnlijk net als Alexander De Croo kussen. Bloemig. Bah! Des te meer een bewijs hoe benauwend en akelig iemands denkwereld kan worden. Bloemen noch kransen op mijn graf later. En al zeker geen krokussen.

Zou ik zelf ooit iemand kunnen vermoorden? Iedereen denkt van niet. Nog geen vlieg, zo wordt gezegd en geschreven, ook door professionals. Veel te braaf. Veel te zacht. Veel te lief. Wel, ze vergissen zich schromelijk, zeg ik vrij opschepperig en fors vliegenmepperig. Iedereen kan moorden. In de depressieve tijd dat ik door witjassen binnenstebuitengedraaid en quasi microscopisch-maniakaal psychologisch ontleed werd, was een van hun talrijke besluiten dat ik een donker kantje, een ‘psychopathische deviatie’ had. Daar moest ik me verder hoegenaamd geen zorgen over maken, aangezien dat meetresultaat wel vaker voorkomt bij mensen met autisme. Ziezo. Afgehandeld. Nu weet je ‘t. Schop onder je kont en volgende patiënt.

Toch bleef het een tijdje nazinderen. Op mentaal vlak nog veel meer dan aan mijn zitvlak. Ik werd immers ooit beschuldigd van moordpoging …

Het gebeurde op een zonnige zomerdag in 1982. Mijn broer en ik tennisten in de tuin. Hadden we dan een echte tennisbaan? Nee, we speelden op het gras met een vrij kinderlijk strandtennissetje. Rackets uit zwart plastic en gele softballs uit zachte foam. Moes.Zacht en ongevaarlijk. Mijn moeder had al snel door dat ik uit min of meer hetzelfde materiaal vervaardigd was en gaf me ‘Moesen Balleke’ als koosnaam. Om het veld lijnrecht af te bakenen gebruikten we de tuinslang en in het midden aan de zijkant stond zowel links als rechts een omgekeerde tuinstoel. Daartussen spanden we een stuk afgedankt rolluiklint dat dienst deed als net. Nu ik erop terugkijk, zag het er allemaal nogal kneuterig uit maar in onze beleving waser bij elke bal bittere ernst (doet me denken aan bitterballen, negeren we) en opperste concentratie. Zo speelden we onze eigen Wimbledon-finale. Mijn broer was de stoïcijnse, stugge Tsjech Ivan Lendl en ik de ietwat bollere, speelse en grofgebekte Amerikaan John McEnroe. Niet dat uiterlijkheden zo belangrijk waren maar toch droeg ik net zo’n zweetband rond mijn hoofd als hij. Een rode. John had ‘Big Mac’ als bijnaam en dat vond ik veel stoerder en lekkerder klinken dan ‘Moesen Balleke’. Bovendien had ik ook in mijn jonge jaren al een klein eetstoornisje en een vrij uitgebreide woordenschat, gespijsd met behoorlijk wat schuttingtaal. Altijd handig op en rond een tennisveld. Welnu, ze zou me niet redden.

Het enthousiaste publiek fantaseerden we er steeds moeiteloos bij. Die dag hadden we bij wijze van uitzondering maar liefst twee echte toeschouwers, moeder en tante, al zaten ze iets verderop en hadden ze meer oog voor hun koffie en taart dan voor onze sportieve capriolen. Op een gegeven moment betwistten we een spectaculaire rally. Het balletje ging vlot van het ene kamp naar het andere en bij elke slag won het punt aan belang, tot er een onwaarschijnlijke climax volgde. John McEnroe, ik dus, maakte een verrassende schijnbeweging en in plaats van het balletje vol te raken, lukte ik een subtieledropshot, zodat de bal maar net over het net belandde, botste en stilviel. Een schitterend voorbereid en levensbelangrijk punt, dus maakte ik alvast een zegegebaar door beide armen ostentatief in de lucht te steken. Mijn broer Ivan Lendl had echter veel spelinzicht en de nodige reactie- en vertreksnelheid, waardoor hij na een pittig spurtje en een miraculeuze snoekduik de bal alsnog kon halen. Meer nog, hij wist hem nog net terug te spelen en over het net te krijgen. Mijn punt werd zijn punt. Binnen een fractie van een seconde werd zegezekerheid twijfel en nog een ogenblik later werd twijfel ongeloof en frustratie, waardoor ‘Moesen Balleke’ tijdens een exceptionele, flamboyante woedeaanval zijn racket keihard tegen de grond gooide. Wist hij veel dat hij in volle furie het tennisracket met de bolle kant pardoes op de groene tuinslang zou keilen, waardoor het een waanzinnige snelheidsboost kreeg en plotsklaps van onschuldig racket naar supersonische raket transformeerde. Het ding belandde uiteindelijk redelijk onzacht tegen de linkerslaap van mijn tante, waardoor ze jammer genoeg niet onschuldig en onwetend even in slaapviel zonder er zich achteraf iets van te herinneren maar meteen moord en brand schreeuwde, of toch vooral moord, mij onterecht betichtend van voorbedachtheid en mij stante, nee, zittende pede veroordelend tot levenslange opsluiting, al dan niet met een levende tuinslang. Kom op! Come on! Onze tuin is geen Hof van Assisen! You cannot be serious! Onvrijwillige doodslag hooguit, met een hele goede advocaat misschien. Hoewel, ze was niet eens dood. Ze was niet eens dood!

Dat laatste had ik misschien niet mogen roepen. Het was de adrenaline, de ontlading van het moment, de opluchting door haar springlevendheid en mijn rechtvaardigheidsgevoel na het rechtveren van het racket. Haar reactie was theatraal en een tikkeltje overdreven maar misschien was ze wel even geschrokken als ik. Of nog meer.

Mijn moeder nam het met een korreltje suiker, slurpte nog eens van haar kop koffie en bood iedereen na de indrukwekkende inbeschuldigingstelling een kalmerend stukje taart aan, behalve mij. Ik werd veroordeeld tot het opruimen van het tennisveld en het in mijn kameroplossen van enkele oefeningen uit mijn wiskundeboek van het voorbije schooljaar. Makkelijke staartdelingen in plaats van moeizame taartdelingen. Een schijnstraf. Mijn moeder wist maar al te goed dat ik niet dol was op gebak. Op staartdelingen evenmin, maar mijn tante tot in het oneindige horen herhalen wat een geluk ze bij een ongeluk had gehad en wat voor een nietsnut, snoodaard en slechterik ik was, leek me oneindig veel akeliger. Zoals ik al zei: spreken over lijden en overlijden … Een hemelsbreed verschil. Dank je wel, spacebar.

Uiteindelijk werd dit slechts een klein jeugdtrauma. Na een grauw en een snauw even een knauw voor mijn zelfvertrouwen maar achteraf besefte ik snel dat ik wel wat in mijn mars had. Een Mars, daar heb ik nu echt zin in! En in wat ruimte rondom mij.

 

{jlexreview:off}
feedback bij je tekst

Dank voor het lezen van deze inzending.

info  Lezenswaardig?

info Je kunt hieronder een reactie geven.

Voeg hier je commentaar toe...
You are a guest ( Sign Up ? )
or post as a guest
Loading comment... The comment will be refreshed after 00:00.

Wees de eerste om commentaar te geven.

😐 Alle publicaties bekijken?.

Meer lezen of meedoen?

PROZA voor columns, blogs, cursiefjes, flitsverhalen, korte verhalen, etc.

POËZIE voor gedichten, vrije vers, limerick, Japanse dichtkunst, etc.

info  Ook meedoen? Eerst inloggen!

Proza is iedere tekst die is geschreven of gesproken in de vorm van gewone taal. Proza kan kunstig in elkaar gezet zijn, zelfs rijm en een metrum (maatsoort) bevatten, maar zodra de vorm van de tekst (met name de vorm van de regels) tot doel wordt en de bladspiegel geen enkele rol meer speelt, is er sprake van poëzie. Hier vind je o.a. Column, Blog, Cursiefje, Kort verhaal, Flitsverhaal.