De Kraai
© Baihaqi Hakim op .
De Kraai
Hoofdstad. Daar staat zij nu. Om haar heen staan torenhoge gebouwen alsof ze wolken willen krabben. Karretjes en koetsjes rijden de straten door, gepaard met paardjes en hun galopsgeluid. Zij staat zelf tussen de zee van mensen die heen en weer lopen naar hun bestemming. De zon schijnt heel helder op de stad en hun inwoners met geel licht net als een zonnebloementuin.
Daar staat zij nu. Bruine jurk en zwarte fedora staan haar heel prachtig met bruine schoenen. Haar gedaante van hoge lichaamslengte maakt haar schitterender maar niet aandachttrekkend. In haar linkerhand grijpt ze een dikke zak. Het lijkt wel dat ze iemand aan het wachten is. Het blijkt echt waar. Luttele seconden later komt een jongen. Hij is korter dan ze. Hij heeft een zwarte draagtas aan. Zijn kleding vloekt echt niet bij de hare. Zij begint te praten, “Hoe gaat het?”
“Heel goed,” antwoordt hij, “Wanneer gaan we ertussenuit?”
Ze neemt een horloge uit haar jurkzak. “Over 5 minuten.”
Het is zover en een koets stopt vlak voor ze. De koets ziet er gewoon uit, niets speciaals, met een paardje evenals een koetsier met de toom in zijn ene hand en een zweep in de andere. Hij zit lekker op zijn zitplaats en groet de twee met hoedgebaar. Dan gaat de deur open. Dat laat een man met aanzienlijk grote mantel zien. Hij vraagt ze beiden de koets in te komen. Dus stappen ze die rijtuig in.
Daar nemen ze hun plaats tegen de man in. De man begint tegen het meisje te praten terwijl de jongen naar de zicht van de stad kijkt door het raam, “Hoe gaat het met jullie?”
“Prima,” antwoordt ze, “We hebben de stad door gewandeld en ook wat snopjes en lekkernijtjes gekocht. Er zijn poffertjes die ik voor je heb bewaard.” Ze trekt een pakje uit de zak en opent die. “Eet eens smakkelijk!” overhandigt ze die poffertjes aan de man.
“Dank je,” zegt hij. Hij neemt er een en proeft die. Lekker. Die herinnert hem aan zijn jeugd toen een vriendin van hem er was en een heleboel van die lekkernijtjes samen maakte. Tegelijk met het kauwen beginnen zijn ogen te tranen. Wat snakt hij écht naar haar! Meteen veegt hij die tranen met zijn mouw weg. Het meisje trekt een andere spul uit de zak. Een zakdoek biedt zij aan hem. Hij pakt dan die en veegt nog een keer de tranen weg.
Daarna vraagt het meisje de draagtas aan de jongen. Hij doet die uit en geeft die aan haar. Dan geeft ze die aan de man af. Hij ontvangt die met een glimlach.
“Dankjewel,” zegt hij. “Trouwens, wil je iets inmiddels?”
“Nog niets,” antwoordt ze, “Ik zal het bespreken met de anderen.”
“Prima.”
De koets begint de stad te verlaten. Het kabaal verandert geleidelijk tot een vreedzame stilte van het schaduwrijke woud. De jongen kan van het bos genieten met diens fel groene dansende bladeren, gewaaid door de verse wind. Op de bomen kan hij eenkhoornen zien springen. Ze springen overal, van boom tot boom. Naast die beestjes kan hij ook de vogels horen fluiten. Hun gezang kan wie dan ook vredevol en ontspannen stemmen. Er lopen ook brandschone beken door het bos. Er springen vissen de waterspiegel op, herten drinken het rivierwater en andere leuke bosdieren met hun eigen activiteit.
Niet lang later gaat de koets een heel brede wei in. De bloemen zijn al begonnen te bloeien. Ze ruiken naar een heel geruststellende geur. Het zicht wordt vergezeld door een grote schudde schapen met hun zachte dikke witte vacht. Achteraan loopt de herder met diens hond om die schudde te leiden naar ander grasvol deel van de wei.
De koets gaat op zijn pad door totdat hij voor een gebouw aankomt. Het gebouw is redelijk groot met 2 verdiepingen. Het is een weeshuis. In de voortuin spelen wat kinderen tikkertje, verstoppertje, schommelen, en nog veel meer. Wat spelen ze blíj!
Sommige kindes beginnen stil te staan toen de koets voor hen gestopt is. Ze kijken die even aan en zien dan 2 jongens de koets uit komen.
“Eva! Hendrik!” worden er geroepen. Een kind rent naar de twee, springt en dan wordt door het meisje gevangen. “Ik mis jullie beiden.”
“Echt? We waren niet voor dagen weg,” antwoordt het meisje dat Eva heet met lach ertussen. “Kijk! Ik breng je poffertjes. Geef aan anderen.”
Het kind pakt het pak van haar en daar rent hij naar zijn andere vriendjes. Hendrik die de hele dag met Eva is meegegaan, loopt hem achterna. De koets en Eva blijven allebei nog achter.
“Wil je mevrouw Maeyke ontmoeten? Ze is er,” vraagt Eva aan de man.
“Dat hoeft niet,” zegt de man. “Doe alleen mijn groet aan haar.”
“Maar eigenlijk weet ik niets hoe je heet.”
“Zeg maar dan tegen haar dat de boom gegroeid is en de kraai van Sannes tuin daarop gezeten heeft.”
Voordat de koets weggaat, geeft de man een munt aan Eva. Een grootwaardig munt. Ze ontvangt het met genoegen. De man geeft dan een gebaar aan de koetsier, en dan gaan ze ertussenuit met Eva, Hendrik en de weeskinderen in het kielzoog.
Eva loopt het pand binnen. Meteen gaat ze naar Maeykes kamer. “Ik ben thuis,” meldt ze.
“Hoi, Eva, heel vroeg kom je thuis,” vraagt ze zich af. “En leuke fedora.”
“Dank je. Ik kwam met een koets.”
“Hoezo?”
“Toen ik in de stad was met Hendrik, kwam iemand ons tegemoet. Hij herkende mij ergens. Hij vroeg of ik Maeyke ken. Dan zei ik ‘ja’.”
Maeyke wordt steeds nieuwsgieriger. Eva gaat door, “Hij zag me eens met je wandelen in de stad, zegt hij. Toen gaf hij me en Hendrik aanzienlijk veel stukjes geld. Hij liet ons kopen wat we wilden.”
“Je zou niet met onbekenden moeten omgaan, mooi meisje!” zegt Maeyke een weinig boos.
“Sorry, ik liet me meeslepen. Sowieso herkent hij jou. Ik voel dan toch veilig. Hij zei ook dat de boom gegroeid is en de kraai van de tuin van Sanne daarop gezeten heeft.”
Onmiddelijk wordt Maeyke verbaasd nadat ze die naam hoort. Eens heeft ze die naam elders gehoord. Gauw stapt ze achteruit, achter haar bureau, en trekt ze een laatje open. Daar zitten wat notitieboekjes in. Ze blijft geleidelijk tussen de stapel zoeken en neemt dan één. Ze stopt het op de bureau en duwt weer het laatje dicht. Ze opent het boekje en kamt bladeren tot bladeren uit. Tot de gezochte pagina begint ze te glimlachen. Vervolgens loopt ze naar het raam en kijkt zij naar de wei en de bijbehorende prachtige inwoners.
“Dat geeft niet dan,” zegt Maeyke. “Ik ben blij dat je hem ontmoet heeft.”
“Wie is hij?” vraagt Eva.
“Niemand dan mijn broer, Sijbrand”
“En Sanne?”
“Ze was een vriendin van ons.”
***
Het is avond en de zon is al ondergegaan. De hemel heeft de stad en omgeving met zwarte daken vol sterren bedekt. Lampjes en lantaarnen beginnen de stad te sieren. Er zit een man op een bank. Niemand zit naast hem, zelfs om hem heen. Alleen stilte gaat met hem mee.
Het breekt als een koets voorbij hem zal komen. Het galopsgeluid galmt door de straat langs. De koets benadert hem dichterbij. Onmiddelijk is hij al verdwenen toen de koets langs de lege bank reed. Geen weerwerk. De koetsier blijft besturen en een inzittende ervan blijft zitten.
De koets blijft bewegen totdat hij bij een hotel aankomt. Het lijkt wel een belangrijke ontmoeting te zullen zijn in dat hotel. Er staan veel mensen overal; op hun vriendjes wachten, lopen erbinnen.
De koets stopt vlak voor de hotelpoort. Een knecht komt, trekt de koetsdeur open, heet iemand erin welkom en nodigt hem uit de koets uit te stappen. Geen weerwerk. De knecht doet het nog een keer. Nog geen weerwerk. De koetsier die het hoort, raakte in de war. Hij stapt uit zijn zitplaats en kijkt met een lantaren naar binnen. De inzittende lijkt te slapen. De koetsier schudt hem om hem te wakker maken. Nog geen weerwerk. De knecht probeert de koetsier te helpen. Hij controleert Francis’ hartslag en polsslag. Geen van beide klopt. Hij is al gestorven.
“Wie is hij eigenlijk?” vraagt de knecht.
“Francis.”
“Bedoel je Francis de Kaal?”
“Je hebt gelijk.”
“Nou.”
Ze roepen de politie ogenblikkelijk op.
***
“Zij en haar familie kwam toen aan de dodelijke epidemie om het leven. Zij hadden een gewone leven gehad voordat ze door Francis de Kaal volledig misleid waren,” gaat Maeyke door.
“Die bekende zakenman? Ik weet niet dat hij zo’n schurk is.” Het verhaal maakt Eva verbaasd.
“Hij is compleet een schurk, ik kan je verzekeren,” ademt ze even in en dan haalt ze uit.
Het stelt Eva steeds nieuwsgieriger en ze vraagt aan Maeyke hoe Francis de familie Sanne misleidde. Maeyke doet het verhaal best uitgebreid aan Eva.
“Vanavond lijkt Sijbrand in een hotel Francis alweer te zullen ontmoeten. Het heet dat er een importante afspraak zal zijn.”
“Wauw, wil hij weleens een wraak?
“Haha,” ontploft Maeykes lach als ze het hoort. “Dat is wat hij wil. En misschien ik ook.”
“Geeft het aan je een doorslag bij die wraak?”
“Het zou moeten zijn.”
“Dankjewel voor je verhaal. Ik zou zo’n ding doen als ik jou was. Ik heb veel vriendjes hier.”
“Wat een verhaal!” herinnert Maeyke zich aan die dagen met die vriendin van haar.
“Zou ik daar mogen gaan? Naar hotel?” vraagt Eva.
“Het beste raad ik je af.”
***
De plek kriolt van politieagenten en journalisten. Het hotel wordt een gespreksstof tussen mensen. Uit onderzoek blijkt dat Francis vergiftigd zou zijn door brilslangvenijn die in zijn drinkflesje zat.
De verantwoordelijke kapitein bereidt zich voor om weg te gaan. Een van de agenten beent naar hem aan. “Het is klaar.”
“Ze mogen nou het lijk naar de wagen overbrengen,” gebiedt de kapitein. De agent geeft de hurpverleners een gebaar. Gauw lopen ze naar het bewuste lijk.
“Wat een onderzoek, jongen!” zegt de kapitein blij tegen de agent. Ze lopen even van die warboel weg. “Hoe heet je alweer?”
“Sijbrand,” zegt de agent.
“Sijbrand. Heb je dit eigenlijk al jaren gepland?”
“Nee. Toevallig deed hij deze stad 3 afgelopen weken aan. Ik had zijn naam al jaren niet gehoord.”
“Krijg de klere, jij malloot!” vervloekt hij dat slechte lijk. “Moge je daar altijd ellendig zijn! Als je op die verblijdende dagen aan mijn broertje en zijn gezin hebt gedaan!”
Beiden lopen naar de politiekoets om zich bij het hoofdkantoor te melden.