M'n vader hield van me, denk ik. Al was het soms eerder een soort stilzwijgend respect dat hij probeerde op te brengen voor hetgeen wat ik deed. Een kus of een knuffel heb ik hem nooit zien of voelen geven. Maar werken kon hij als de beste.
Ik kan me niet herinneren dat hij ooit een hand naar mij heeft uitgestoken, of er moest geld in gezeten hebben. Dat was z'n troef die hij tot bedroevends toe trachtte uit te spelen. Het waren geen fortuinen, maar de zuurverdiende centen van iemand die z'n gezin alle kansen wou geven die hijzelf had moeten missen. Als kind vond ik dit uiteraard leuk, maar gaandeweg werd het haast zielig hoe hij probeerde alle zorgen voor z'n familie in geld te vertalen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik pas jaren na zijn dood besefte dat dit soms ook mijn reflex was naar m’n eigen kinderen toe. Die appel en die boom, weet je wel…
De taal van het geld was iets wat hij trouwens niet eens verstond: hij had namelijk een hart van goud, al was het meer een klomp die ik zelden heb zien blinken. In idealen en dromen geloofde hij allang niet meer en verloochende onbewust daarmee datgene wat ik op onbewaakte momenten in z'n ogen kon lezen: een schittering die heimelijk terugblikte naar al hetgeen hij voor eens en altijd achter zich had gelaten en in wrok begraven.
Eén van de laatste keren dat ik hem zag, lag hij letterlijk aan handen en voeten vastgebonden in het ziekenhuisbed. Gedurende de jarenlange ziekte was z'n verbittering om z'n ontoereikendheid hand over hand toegenomen. Op het laatst was hij het noorden kwijtgeraakt en begon 's nachts soms doelloos door de gangen van de kliniek te dwalen, mompelend tegen zichzelf. Een kordate verpleegster leidde hem dan met zachte dwang terug naar de kamer, waar ze hem vastbond met doeken en zwachtels.
Toen ik op een keer op bezoek kwam, vroeg hij me eerst wat ongemakkelijk vriendelijk en daarna haast gebiedend om hem los te maken. Wanhoop was iets wat hij lang geleden samen met z'n christelijk geloof had afgelegd. In plaats daarvan stelde hij eisen, al ging hem dat nu ook niet goed meer af.
Was ik te laf? Of was het angst? Met een steen in m'n hart zei ik hem te blijven liggen en dat hij moest luisteren naar de verpleegsters of dat ik anders de volgende dag het bezoek zou overslaan.
De dag erop keek hij me bevreemd aan toen ik de kamer binnenkwam. Hij was akelig rustig: een zinkende stilte van iemand die weet wat onvermijdelijk in het verschiet ligt, maar niet begrijpend nog stilletjes achterom kijkt. Wat onzeker wendde hij z'n blik van me af naar het veel te hoge raam waarachter de zilveren populierenbladeren blikkerden in de late avondzon.
"Ik heb vannacht raar gedroomd... ". Het kwam er toonloos uit. "Ik droomde dat je verschrikkelijk kwaad was op mij." Wat verward keek hij me vragend aan. "Het was toch maar een droom, niet?"
O God! Waarom kon ik hem niet gewoon dat verlossend leugentje schenken? Gedreven door een harde rechtvaardigheidszin had m'n vader me nooit geleerd te liegen, noch lief te hebben.
Die nacht stierf hij, nadat hij mompelend door de ziekenhuisgangen door een lieve verpleegster...
Het zal me tot op het eind van m'n dagen blijven achtervolgen waarom ik hem niet op dat laatste moment m’n liefde heb kunnen schenken met een leugen.
Enthousiast over deze inzending?
Jouw commentaar toevoegen? Schrijvers stellen je tips en opmerkingen op prijs. Dat is mogelijk in de tekstbalk
Wees de eerste om commentaar te geven.
Meer publicaties lezen of zelf meedoen aan een schrijfactiviteit?
Klik op een van de mogelijkheden.
Klik op een titel om de inzending te lezen.
Eerst inloggen s.v.p.! Meedoen is alleen mogelijk voor leden. Nog geen lid? Je kunt je gratis registreren als lid.