Wanneer de druppels dan eindelijk vallen
rilt je naakte rug in de frisheid van de ochtend
Je weet dat de mist met lauwe dampen zachtjes groeit
dat hij langzaam wat je ziet verdoezelt
dat hij groen ontkleurt tot grijs
dat hij grenzen maakt veel te dichtbij
Je wil gaan kijken maar je oogleden
blijven nog halsstarrig schild voor het moeten
van de nieuwe dag, je ziet nog de bliksemflits
die gisteren scherp en luid de boom velde
waarop een kinderhand nog lag, maar
je huis staat recht
geen modderstromen op de weg
geen onverwachte dood
wat zeur je dan?
Toch, het lichaam dat zich nog een laatste maal
lui uitstrekt, voelt nu al de veel te hete zon die komt
waar je niet veel later zelf in alle vrijheid in gaat zitten
verleid door bloemen, vogels, vlinders
waar je het zoute water van je voorhoofd veegt
waar je bij een geroosterde boterham leest
over open ogen die zich sloten voor een
overvolle dobberende boot vol hoop
Wat zeur je dan?