Zijn sobere sarcasme sijpelde sereen
binnen in wat ik mijn gesofisticeerde stomme hoofd kan noemen.
Zijn stem sloop door de stevige stenen muur die ik rond mijn hart gebouwd had,
sensibel en zwak,
door schaamte geschonden.
Hij staarde strak en secuur zijn schijnwerpers uit
toen ik schreeuwde 'Stop!'
Schaamteloos.
Het hield niet op.
Toch bleef hij schitterend stralen,
schijnen met gedoofd licht.
Rood in zijn ogen,
stil in die van mij.
Onze schrijnende stilte duurde schandalig lang,
Nog steeds met schaamte, schaamteloos.
We waren samen apart,
Apart samen
en eigenlijk niets meer dan bikkelhard.
Ik, slechts een schaduw.
Hij, zo schoon.
Zo vol schuld,
Maar ik draag het schuldgevoel.
In de sekte die ik liefde kan noemen.
De sensatie , de schroom.
Het liep de spuigaten uit,
maar de stilte...
klonk nog luid.