MONSTERS
Anneleentje vroeg zich af
zitten er monsters in de kast
bedekt met een heel dik deken
waaronder ze zich versteken
Zitten ze knus en opgekruld
wachtend met oeverloos geduld
broedend onder een laagje stof
hun ogen meedogenloos en dof
Kronkelend, vol ingehouden pret
sluipen ze tot de poten van je bed
angst trekt hun glibberige lijven
naar oorden waar geen mens wil blijven
Naar grenzeloze duisternis
waar alles was en niets meer is
een hele wereld die vervaagt
en door monsters wordt belaagd
Worden zij misschien geboren
uit dromen ooit verloren
knagen en vreten ze zich heel tevreden
een weg door toekomst en verleden
Anneleentje gaat nu slapen
met een bonzend kloppend hart
zolang zij niet zal dromen
blijven haar monsters in de kast