Met tonen als ladders naast elkaar
Een stemvork bij de hand
Maakt hij de klank weer groots
Die dof waren tot aan de rand
De C weer een heldere klank
En de bas heel diep verzonken
Terwijl de bes weer donker is en
Zo mooi niet eerder heeft geklonken
Was voor de mens er maar zo’n man
Die de snaren weer wat spande
De klanken helder maakt
En met een zuiverheid omrandde