Onderaan die eikenboom
Daar zit een grote reus
En als je vraagt: ‘Waar woont je pa?
Dan wijst hij naar zijn neus
En als je dan héél goed kijkt
Zit daar een klein, oud ventje
Lange baard, puntmuts op,
Vrolijk op zijn krentje!
Dan zeg je: ‘Kom zeg, maakt ’t nou!
Dát is toch niet je pa?
Dat kán toch geen kabouter zijn?’
Maar de reus die knikt van ‘ja’
Dan zegt de kabouter tot de reus:
‘Kom zoon, genoeg gezeten.
We moeten weg, je moeder zit
Te wachten met het eten.’
‘Tot ziens!’, roep je ze gauw nog toe
‘Zie ik u beiden weer?’
Maar de reus zet enkele stappen
En je ziet ze al niet meer …