De nacht ter ziele
Wijl de holle nacht zich hult in duisternis
rekt en trekt Aurora zich geeuwend van hem los
Eerst nog flets maar zeer beslist
bekruipt zij hem, kil en stil
en spant onverbiddelijk
haar wade om zijn slapen
Met brandende banieren
bestijgt en verblindt zij hem
Spoorslags, onstuitbaar en vol drift
doopt zij hem in haar spottend licht
Het ochtendgloren is geboren
De dag wordt koel ontboden