Kwart voor zeven is het nu, tijd waarop ik anders de garage binnenreed,
en jij mij de hele voorbije dag nog voor het avondmaal vertellen deed,
en ik je dan plaagde, en dan schertste keer op keer,
maar dat gebeurde sinds een paar maanden nu niet meer.
De TV-klok wijst acht uur, je ziet hoe de strijd hier verder loopt,
je kan het niet verbergen, zelfs voor mij niet, dat je iedere dag wat minder hoopt,
en dat je weent, ook al is hier niemand die me dat zegt,
terwijl je achter een krant zit, die je voor mij had weggelegd.
Als de avond dan weer te lang wordt, omdat je de slaap niet vatten kan,
lig je niet rustig in je bed, je voelt alleen een sterk verzet,
en je durft niet denken wat je gisterenavond dacht,
dat je misschien tevergeefs nog op me wacht.
Als je ´s morgens op je kamer nog ietwat zorgeloos ontwaakt,
zoek je nog slaperig mijn hand, hoewel je die nergens, nergens raakt,
en plots besef je weer dat je alleen bent, heel alleen,
de eerste leemte van de dag, de volgende komen nog één na éen.
Op zulke morgen is het ook dat een heer in groot ornaat,
zich bescheiden aanmeldt, en dan vraagt met in zijn hand mijn borstplakkaat:
'Mevrouw, is dit hier de naam niet van je man?'
Oh ja, dat wist hij wel, maar zo begint hij nu en dan.
Zijn tas steekt vol met zulke plaatjes, en overal waar hij daarmee gaat,
knikt een mevrouw, en zegt niets meer, daar ze alles direct verstaat.
Straks is het weer kwart voor zeven en weer acht uur,
maar wat maakt dat nu nog, voor jou mag het best
een oorlog worden van eeuwige, eeuwige duur.
Van harte dank, Ingrid!
x