Hij was onderweg naar Amsterdam.
Vanaf Leiden zat ze schuin tegenover hem.
Ze keek steeds even naar hem op.
De stoel tegenover haar was vrij.
Bij het voorlaatste station stond hij op en ging er zitten.
Ze keek weer op, eerst naar waar hij had gezeten, daarna naar hem.
‘Hallo,’ zei hij.
Ze glimlachte.