Het vochtige grind kraakt. Pantykousjes in lakschoentjes, ze lijken gepoetst ondanks de slijtplekken, plaatsen zich voor elkaar. Een stevige pas gevolgd door een ietwat scheve.
“Rakketakketak”. De passen stoppen. Haar blik volgt de schors. Doodstil staat ze daar.
De bijl op een houtblok alsof hij zo terug kan komen. “Rakketakketak”.
Ze ziet hem niet.