Ergens in the middle of nowhere staat een huis, een bouwvallig huis ,tegenover een bordeel dat eveneens in het slop is geraakt. Zowel huis als bordeel leiden aan één of andere vorm van zielsverlies. Ik kan er de vinger niet op leggen, maar bij binnenkomst springt de deur die uit zijn voegen hangt, als eerste in het oog! Het hoogpolig rode tapijt vult de kamer en G.. toont ons zijn liefdesnestje. De Playstation is het pronkstuk van zijn verzameling, daarnaast zit zijn hoogzwangere vrouw die over zes weken bevalt. In zichzelf gekeerd laat zij G. uitrazen, die
ook uit zijn voegen gegroeid lijkt te zijn. Het tussenschot van zijn neus is inmiddels weggerot en de tatoeage op zijn gezicht liegt er niet om, “All Cops Are Bastards.”
Een uit zijn voegen gegroeid kind, net als de deur. Het huis piept en kraakt aan alle kanten en de vader biedt de helpende hand, helaas tevergeefs zo zal de toekomst vermoedelijk uitwijzen! De vader als weldenkend mens lijkt dat te voorvoelen en de pijn van het naderend onheil was voelbaar aanwezig. Zo las ik in de ogen van de moeder in wording, de gekte van G. en de vader die in een hoekje van
de bank zat weggedoken, de lieve schat. Zijn eigen pijn kan hij niet langer met de mantel der liefde toedekken. De dood van een kind in de ogen van een oude man, die zichzelf noch zijn vergankelijkheid onder ogen wenst te komen. Dag in dag uit leeft de stille hoop dat het tij zal keren, tegen beter weten in. De strijd der titanen is aangebroken en de vader zal de stekker er uit moeten trekken. Moge de illusie rusten in vrede!