‘Ach meneer, wilt u op dat andere bankje gaan zitten?’
‘Mevrouw, we zitten op meer dan anderhalve meter afstand.’
‘Ja, nee hoor, u doet het uitstekend. En het hoeft niet meteen, pas als mijn man terugkomt van de supermarkt. Ik klaag niet hoor, in de oorlog hadden we niet te eten. Eigenlijk vind ik het fijn dat we met de paasdagen alleen zijn. Lotte is aan het puberen. Als ik er wat van zeg, krijg ik ruzie met mijn dochter. En mijn schoonzoon… Nee hoor, gezellig met z’n tweetjes herinneringen ophalen aan de oorlog en zo.
Ah, daar is mijn man. “Kun je op dat andere bankje gaan zitten, Ben? Ik ben zo leuk met deze meneer aan het praten.”’