De liftdeuren zuchten open. Twee keurig geklede heren stappen in de oceaanblauwe cabine. Ze plaatsen zich aan weerskanten van een elektrische rolstoel waarin een stokoud mannetje slaapt.
‘We moeten snel actie ondernemen, anders is de afdeling research & development ten dode opgeschreven,’ bralt Roderick en hij drukt de knop in voor de begane grond.
‘We kunnen het Maarten vragen. Hij heeft de meeste ervaring,’ oppert Jan-Bart. Hij brengt nonchalant een sigaret achter zijn oor en speelt met zijn aansteker.
‘Maarten? Die onverzorgde oude stinkerd? Hij heeft misschien aardige ideeën, maar is totaal onmondig. Af en toe denk ik zelfs dat het niet goed zit in zijn hoofd. Nee, we kunnen beter een interim-manager inhuren. Schoon schip maken en weer verder…’ Roderick lacht honend en werpt een blik op het oude mannetje tussen hen. ‘Over oude stinkerds gesproken. Leeft deze nog?’
De hijstrein stopt en beide heren maken aanstalten om de lift te verlaten. De deuren weigeren echter dienst. Wanneer ze na een minuut nog niet opengaan, besluit Roderick op alle knoppen te rammen, zonder resultaat. De noodtelefoon werkt ook niet. Paniek fakkelt in hun ogen.
‘Verdomme, de meeting begint zo,’ bromt Jan-Bart nerveus. Roderick slaat hard op de deuren. ‘Laat ons eruit!’ schreeuwt hij. Tevergeefs.
‘Kennen jullie het verhaal van de blauwe schoenendoos?’ klinkt een hese stem. Het oude ventje is door de herrie wakker geworden. Er krult een glimlach op zijn tandenloze mond. Sloom richt hij zijn hoofd op en geeft beide heren een sympathiek knikje.
‘Oh nee, nou gaan we het krijgen hoor,’ zucht Jan-Bart. Hij kijkt verveeld op zijn Rolex en schat zijn spare time in. ‘Vooruit, voor de draad ermee. We zullen hier waarschijnlijk nog wel even vastzitten.’ Het kereltje schraapt zijn keel en begint:
“Het was op een zomernacht in juni dat Heintje van de buren een insectenval in de tuin had geplaatst voor zijn schoolproject. Het was een open blauwe schoenendoos waarvan de randen met plaksel waren ingesmeerd. Enkele ongelukkige vliegjes kleefden er al aan vast. Aan de zijkant stond een bakje met suikerwater. Er dreven vrolijk gekleurde stukjes snoepspek in. In het midden van de doos stond een brandend waxinelichtje. Het bescheen de gezichten van zes insecten die radeloos naar het dansende vlammetje staarden.
‘We moeten een adequate oplossing vinden,’ bromde Bromtor. ‘Helaas ben ik met de val vleugellam geraakt dus van mij kunnen jullie weinig verwachten.’
‘Het waxinelichtje is te zwaar voor ons om te verschuiven, anders hadden we de doos in de hens kunnen zetten,’ sprak Uiltje wijs. Ze sloeg haar vleugeltjes uit waarin flinke gaten van de vlam zichtbaar waren.
‘Ik wil niet zeuren hoor,’ mierde Mier, ‘maar als we niet snel een oplossing verzinnen, eindigen we waarschijnlijk net als hen.’ Met een bibberend pootje wees ze naar de vliegjes die waren bezweken.
Bromtor knikte bevestigend. ‘De situatie is precair en uiterst prangend. Misschien moeten we hard om hulp roepen en…’
‘…nog meer insecten in de problemen brengen?’ vulde Pissebed aan. Hij schudde zijn hoofd afkeurend.
Luis liep naar het bakje om zich tegoed te doen aan het suikerwater. Hij had zich voorgenomen om van zijn laatste nacht een luxueuze te maken en vrat flink van het snoepgoed. ‘Misschien moeten we ons gewoon dood eten,’ smakte hij met bolle wangen.
Oorworm begon te huilen. ‘Zo wil ik niet aan mijn einde komen hoor, dat is ongehoord,’ snikte hij. Wanhopig duwde hij tegen het bakje en kreeg steun van zijn mede-insecten. Maar hoe hard ze ook duwden en sleurden: er kwam geen beweging in.
‘Misschien heb ik wel een idee…’
Iedereen keek rond om te achterhalen waar de krakende stem vandaan kwam. Ze schrokken toen ze Kakkerlak zagen die al die tijd stil in een hoekje had nagedacht. Zijn lange sprieten had hij goed te luisteren gelegd om te weten wat de anderen dachten. In zijn kop werkte hij stilletjes aan een oplossing.
‘Wist iemand van jullie dat hij kon praten?’ vroeg Bromtor minachtend.
‘Niemand heeft me ooit iets gevraagd,’ antwoordde Kakkerlak laconiek, ‘maar ik denk dat we een uurtje moeten wachten. In die tijd kunnen we het best zoveel mogelijk zoetigheid eten.’
‘Wachten? Eten? Niks doen dus!’ riep Pissebed pissig. ‘Zie je wel, aan jou heeft niemand wat.’
‘Over een uur is het waxinelichtje verder opgebrand en dus veel lichter geworden. Dan kunnen we het met vereende krachten naar een hoek duwen.’ Kakkerlak nam een hap van een stukje snoepgoed. ‘Als we allemaal veel zoetigheid eten, worden we winderig. Eén flinke wind van ons allemaal tegelijk is voldoende voor een steekvlam.’ Triomfantelijk gooide hij het gekleurde snoep in de lucht en ving het met zijn bek op. ‘Uiltje kan haar vleugels als windscherm gebruiken. We zetten de doos in lichterlaaie en wachten tot er een gat is ontstaan dat groot genoeg is om ons door te laten.’ Zes insectenkoppen staarden hem aan.
‘Dat…is…hélémaal niet zo’n gek idee,’ juichte Bromtor. ‘Kom op, eten jongens!’
Zo gezegd zo gedaan. De insecten spaarden hun windjes op en op het moment suprême verlichtte een enorme vlam de zomerse tuin. Binnen een minuut was het gat groot genoeg. De tuinbewoners jubelden toen de helden uit de doos stapten. Kakkerlak ontving een eretak voor zijn doortastende optreden en de diertjes leefden een lange, gelukkige dag in vrijheid.”
Het oude mannetje komt hijgend op adem. Door zijn inspanning begint een beetje kwijl uit zijn mondhoek te lopen dat op zijn boord valt.
‘Oké, en hoe gaat dit infantiele verhaaltje ons uit deze lift redden?’ briest Roderick. Hij heeft zijn maatpak geopend en geeft zijn stropdasknoop wat ruimte. ‘Gaan we ons nu een weg naar buiten ruften?’ Jan-Bart verhult een lachje achter zijn vuist.
‘Nee, je hebt gelijk, dat zou niet de oplossing zijn,’ mompelt het opaatje. Hij richt zijn mollenoogjes op Jan-Bart. ‘Maar ik zie dat stinkding wat je achter je oor hebt vastgeklemd. Om er voor één keer iets nuttigs mee te doen, stel ik voor dat je hem aansteekt.’ Jan-Bart kijkt hem verward aan.
‘In dit gebouw geldt een algemeen rookverbod hoor!’
‘Doe maar wat hij zegt, dan hebben we kans dat we nog op tijd zijn.’ Roderick geeft een bevestigende knik aan zijn compagnon die de sigaret tussen zijn lippen aansteekt.
‘Mooi. Neem nu een flinke hijs en blaas met al je kracht in de rookmelder.’ Hij tilt zijn knokige vinger bevend op naar de plaats in het plafond waar een minuscuul lampje knippert. Een grote blauwe walm stijgt op en prompt begint een alarm te loeien. De deuren glijden open met een ping. Stomverbaasd kijken de twee mannen elkaar aan. Het oude mannetje sleurt zijn joystick naar voren en rijdt finaal over de glimmende lakschoenen van beide heren.
‘Een fijne dag nog!’ kraakt zijn stem in zijn volle vaart, terwijl de mannen gedesillusioneerd naar de bandafdrukken op hun schoenen kijken. Roderick zucht verslagen.
‘Die interim-manager…misschien moeten we dat maar niet doen.’