Ik had dat rare idee dat ik voor nieuwjaar een mooi uiterlijk moest hebben. Dat was nog gemakkelijk toen. De dikke donkere krullenbos, de grote, mooie superlichte ogen, m’n ultraslanke lijf, de gladde huid. Wist ik veel? Ik zag het als vanzelfsprekend. Had kritiek op mezelf, was onzeker over alles. Met alle tijd van de wereld maakte ik me op, verkleedde me.
‘Thee!’ riep mijn moeder. Ik ging naar beneden. Gezellig! De lampjes van de kerstboom spekten mijn gevoelens van schoonheid en melancholie. De schaal zelfgebakken oliebollen en appelbeignets lonkte. Ik kon nog snoepen wat ik wilde, maar wilde dat afleren. Niettemin ging ik voor de bijl. De perfecte oudejaarsavond: tot twaalf uur bij mijn vader en moeder thuis. Gezellig met Lisa en Johan erbij. Het gaf me een gevoel van geborgenheid. Misschien omdat ik de jongste was? Pas jaren later zou ik weten dat het leven voor mij nooit gemakkelijk had gevoeld.
Na twaalven zou Paulo me komen halen. Hij was feest aan het vieren in het Portugese huis. Dat was iets dat hij niet wilde missen. Hij deed geen concessies: oudjaar vierde hij niet bij mij. Ook ik gaf niet toe: ik wilde niet de hele avond in het Portugese huis zijn, maar ook thuis, bij mijn ouders, met Wim Kan als hoogtepunt van de avond. Het was een vast ritueel: de kerstboom, oliebollen, appelbeignets, journaal, spelletjes, Wim Kan, het aftellen en zo snel mogelijk naar buiten. Niets afsteken, nooit zelf afsteken. Voorheen ging ik daarna naar bed, maar nu werd ik dus opgehaald voor het feest. Spannend!
Mijn ouders keken geboeid naar Wim Kan en ook ik vond dit leuk, temeer daar het mijn vader in een opperbeste stemming bracht. Het hoorde erbij en maakte dat ik me fijn voelde. Het kwam niet eens in mijn hoofd op om mijn vader te bekritiseren: zijn wil was wet, altijd al zo geweest. Zijn mening moest de mijne worden, ik dorst niet eens iets te denken zonder eerst te checken wat mijn vader ervan vond. Ik keek wanneer hij lachte, de lachrimpeltjes bij zijn ogen waren me dierbaar. Ik keek wanneer hij fronste, dan was ik alert. Als hij wegliep, wist ik dat het ‘foute boel’ was. Dan werd ik zenuwachtig, voelde ik me schuldig en ongemakkelijk.
Maar nu genoten we allemaal. Ik stelde geen vragen. Conformeerde me. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg mijn moeder aan mijn vader en keek half achterom. Mijn vader zat als altijd in een hoek van de kamer, een beetje afgescheiden van de ‘zithoek’, alsof hij er niet echt bij wilde zijn. ‘Goed’, zei hij, ‘hij heeft gewoon gelijk. En hoe hij dat nadoet: precies Den Uyl!’ ‘Ja, goed, hè?’ zei mijn moeder. Ik voelde ergernis. Wat deed ze toch altijd? Goedkeuring vragen of ze het goed mocht vinden? Steeds vaker voelde ik wrevel als ik zag hoe mijn moeder met mijn vader omging. Onderdanig, dat was het juiste woord. Moet je dat nu eens kijken … alsof ze toestemming vraagt te mogen genieten. Tegelijkertijd wist ik niet beter. Hoe vaak had mama me niet op mijn hart gedrukt iets niet te zeggen waar mijn vader bij was? Mama was zo bang voor zijn explosies, zijn woede kon ze niet hanteren. Het maakte dat ik zelf ook op mijn hoede was. Dol was ik op mijn vader. Ik vond hem grappig was, mooi, intelligent. Ik wilde niets liever dan dat hij me zag. Maar dat was lastig. Hoe vaak had hij me niet doodgezwegen? Gezegd dat ik niet deugde? Na weer een astma-aanval, na een tegenvallend rapport, soms kon ik de oorzaak niet eens aanwijzen. Mama had altijd gezegd: ‘Met papa weet je het nooit. Hij kan vreselijk boos worden als je je van niets bewust bent, en als je denkt dat hij vast boos zal worden, kan het zomaar meevallen. Zeg maar liever niet teveel.’
Wim Kan liep ten einde, de klok kwam in beeld, het aftellen begon. Ik voelde me opgetogen. Het bleef een bijzonder moment. We klonken, wensten elkaar een mooi nieuwjaar, namen een slok. De champagne vond ik nog niet helemaal lekker. De saucijzenbroodjes lagen te dampen op de bordjes. Paulo zou me zo komen halen. Ik verheugde me!
Lisa en ik gingen naar buiten, vuurwerk kijken. Mijn ouders en Johan volgden. ‘Pas je op’, zei Johan vlakbij mijn oor. Als het in je ogen komt, ben je blind.’ Typisch Johan, altijd alert op gevaar. Toen we, kinderen nog, met mijn ouders met de trein op vakantie naar Oostenrijk gingen en Lisa en ik uit het raam hingen, was hij er altijd als de kippen bij om ons te waarschuwen dat als we ons hoofd te ver uit het raam staken, we zo tegen een paal konden opknallen. ‘Dan vertel je het niet na’, zei hij dan. Johan was altijd anders. Ook toen hij nog niet als een molensteen om mijn nek hing. Ik associeerde hem ook liefdevol met dammen, schaken, stiekem patat eten. Dat dammen en schaken had ik als kleuter van hem geleerd en de trouw aan mijn familie was me met de paplepel ingegoten. De moeilijke kanten van hem vergoelijkte ik rijkelijk. Ik moest hem ontzien, zo was me door mijn moeder altijd bijgebracht. Ik herinnerde me altijd de keer dat ze ongelukkig, nadat Johan zijn handen weer eens had laten wapperen, had geroepen: ‘Maar wees toch ook de wijste! Je weet toch hoe hij is?’
‘Gelukkig nieuwjaar’, riepen onze buren. Ze maakten een kort praatje. ‘Komen jullie bij ons een drankje drinken?’ vroegen ze algauw. Mijn moeder gaf me nog een knuffel. ‘Veel plezier nog!’ zei ze. ‘Hoe laat komt hij?’ ‘Ik verwacht hem elk moment’, zei ik. ‘Dag hoor’, knipoogde mijn vader, alvorens achter de buren aan hun huis binnen te gaan.‘
Johan ging ons huis in, het vuurwerk werd hem te heftig. Ik keek uit naar de auto van Paulo, nog tevergeefs. Het was inmiddels 01.00 uur. Ook Lisa ging naar binnen, het mooiste vuurwerk was geweest, zei ze. ‘Kom je ook?’ vroeg ze, maar ik bleef buiten, verwachtte nou toch eindelijk opgehaald te worden. Het vuurwerk denderde nog voort en pas toen er niet meer dan af en toe een knal te horen was, zag ik zijn auto de straat inrijden. Hij stapte uit. Lang en overweldigend kwam hij naar me toe. Mijn verliefdheid smeulde op een laag pitje, mijn gekwetstheid vierde hoogtij. Ik voelde me onbelangrijk. Had verwacht dat hij me zo snel mogelijk na twaalf uur zou komen halen. Het maakte me triest. Toen hij me zoende, rook ik zijn dranklucht. Ik reageerde afstandelijk, hoopte dat hij zou merken dat ik verdrietig was, me gekwetst voelde. Ik dacht dat hij me zou troosten. Dat hij ‘sorry’ zou zeggen en toverwoorden in mijn oor zou fluisteren. In plaats daarvan verhardde zijn gezicht, zei hij dat ik me moest gedragen en gaf me een harde klap. ‘Geen gezeur, instappen nu!’ zei hij met dubbele tong. Ik pakte mijn tas uit de gang, riep gedag en stapte met prikkende ogen zijn auto in.