‘Ik zal nooit zeggen: “Het is maar goed dat je de oorlog niet hebt meegemaakt.” En als ik een kind een gedicht hoor voordragen over die oorlog met een opa of oma erin, dan denk ik dat de toekomst nog een toekomst heeft voor kinderen. Maar als ik een meisje hoor zeggen dat haar galajurk al in de kast hing en dat ze haar afgelaste examenfeest nooit kan inhalen, er nooit met haar – nog lang niet geboren – kind over kan praten, dan denk ik toch: “Snotneus, je eindexamen is nog niet eens begonnen. Maar haal je feestjes rustig in. Pas wel op dat je je opa niet besmet, want die kan jou nog zó veel vertellen waarover hij heeft gezwegen.”’