In de Corona-epidemie worden nieuwe woorden snel normaal. Zo is er de intelligente lockdown, de teststraat en de anderhalvemetersamenleving. Ik kreeg te maken met de ‘Coronaspuger’.
De politie belt me. Een man heeft in de trein een conducteur in het gelaat gespuugd. Onsmakelijke details worden zonder terughoudendheid door de telefoon gegooid: ‘een volle klodder, recht in zijn gezicht’. Ik schrijf het letterlijk zo op.
Bespuugd worden was nog niet zo lang geleden levensgevaarlijk. Maar in Nederland is tuberculose, ‘de vliegende tering’ verdwenen. Er is altijd ook een kans op besmetting op hepatitis B, maar daarvoor moet je je best doen: er is ‘zichtbaar met hepatitis-B bloed verontreinigd speeksel’ nodig in je oog, of in je mond, of in een wond. Mensen met een publieke functie zijn bovendien gevaccineerd tegen hepatitis B, en daardoor tegen besmetting beschermd. Zo was bespuugd worden tot voor kort nog steeds heel krenkend - en hoogst onsmakelijk - maar niet gevaarlijk.
In Coronatijden kan bespuugd worden opeens weer levensgevaarlijk zijn. Dus kan aan de spuger nu ‘zware mishandeling’ of zelfs ‘poging tot doodslag’ ten last worden gelegd. Dat is toch andere koek. De bewijslast lijkt mij ingewikkeld: toon maar eens aan dat de conducteur juist bij déze bespuwing zijn Corona opliep, en niet toen hij zijn boodschappen deed in de supermarkt. Maar misschien is de besmetting van de conducteur wel eenvoudig wettig en overtuigen’ terug te voeren op die éne individuele klodder van de Coronaspuger. Ik weet het niet.
Ik bel mijn collega van Infectieziektenbestrijding bij de GGD. De Coronaspuger wordt binnen het uur getest, in de verhoorkamer op het politiebureau, door het mobiele GGD-Corona-test-uitruk-team. Morgen is de uitslag van de test bekend. Dan weet de conducteur of hij zich zorgen moet blijven maken. Dan weet de spuger of hij zich zorgen moet gaan maken. Ik hoop voor beiden dat de uitslag goed is.