Ik deed maar wat. Noem het leven. Op een dag werd ik opgebeld en ik nam nog op ook, wat evenwel niet van mijn gewoonte was. Een zwoele stem polste of ik beschikbaar was, want ze wilde me afwerken omdat ik op haar lijstje stond. Ik stelde geen vragen, twijfelde nauwelijks en zei meteen ja. Ik zou bovendien gelogen hebben als ik het had ontkend. Onbezet en vrij, zei ik fluks en verduidelijkend. Net op het moment dat ik het bovenste knoopje van m’n hemd losmaakte omdat mijn adamsappel huppelde van opwinding, vroeg ze of ik in de mogelijkheid verkeerde om binnen het uur op gesprek te gaan bij een potentiële tijdelijke werkgever. Niet bij haar dus, niet voor verkering. Bij iemand anders. Een nobele onbekende. Voor professionele doeleinden. Dat voelde verkeerd. Ik zei opnieuw ja, omdat ik me had voorgenomen om ja te zeggen, ongeacht wat ze me zou vragen. Nee zei ik in die periode sowieso nagenoeg nooit, zelfs niet aan de telefoon tegen stemmen die nog geen twee minuten nodig hadden om van zacht en sensueel naar hooguit doorsnee prettig, maar bijna ziekelijk zakelijk te transformeren.
Ik deed mijn overhemd weer volledig dicht, net als mijn ogen, haalde twee keer diep adem en begaf me naar het adres dat het jofele juffertje traag gedicteerd en nodeloos herhaald had. Op een lege parking arriveerde ik een half uur te vroeg. Dat deed me denken aan mijn eerste seksuele ervaring van toen nog niet zo gek lang geleden. Lang lijden was er overigens niet bij, want een vlak na mij aangekomen spichtige, bebrilde meneer merkte me op en sommeerde me om, net als hij, uit de auto te springen en hem te volgen voor een sollicitatiegesprek. Hij vond het fijn dat ik zo vroeg op het appél was verschenen, maar zijn lichaamstaal deed anders vermoeden. Deze man vond hoegenaamd niets fijn en zijn glimlach was zo vluchtig en geveinsd dat ik zelf ook nauwelijks een nanoseconde schaapachtig teruglachte, terwijl mijn adamsappel er desondanks van opzwol. Hemd open. De man zag er trouwens zelf ook niet al te formeel uit. Een slordig, overvol bureautje passerend, blafte hij de enige andere aanwezige in het gebouw af: zijn ietwat stompzinnig uit haar ogen kijkende, veel te fel gemaquilleerde secretaresse. Voor zover ik kon opmaken was er iets fout gelopen en was hij, dik tegen zijn zin, vervroegd uit vakantie moeten terugkeren om selectieheer te spelen. Daarna begon hij ineens in haar linkeroor te fluisteren. Lang zou het in elk geval niet duren, want hij had wel wat beters te doen dan dit gezeik. Als deze onbenullige oetlul zou tegenvallen, konden ze zelf op zoek naar een nieuwe. Kon hém het schelen! Ik hoor bijzonder scherp als ik nieuwsgierig en zenuwachtig ben. De meeste mensen zijn daar niet op bedacht.
Het administratieve mokkel zat erbij als een pitloze druif. Gewoon wat knikkend, dom en emotieloos wezend en blijkbaar totaal niet onder de indruk zijnde van de stemverheffingen en -verlagingen van haar bijna uitgemergelde, onsympathieke leidinggevende.
Of ik volgende week kon beginnen, ter vervanging van een dame die er vrijwillig voor had gekozen om zwanger te worden en die nu, net nu, tijdens de laatste week van het collectief verlof, had laten weten dat haar gynaecoloog haar had verplicht om te blijven liggen. Blijven liggen, God nog aan toe, dat was wat hém feitelijk te doen stond. Op zijn luxueuze, van zachte armleuningen voorziene ligzetel, in de tuin naast zijn zwembad, recupererend van zijn vakantie in Turkije, in zijn extra small zwembroekje met een mocktail in de ene en een sudokuboekje in de andere altijd hardwerkende hand. Godverdomme! De egoïstische holle bolle geit! Hij beet elk woord af. Of toch bijna. De meeste sprak hij niet eens uit, maar ik zag ze hem denken.
Of ik papierwerk wilde doen en dit voor een hongerloon. Wat precies wist hij niet en kon hem eigenlijk aan zijn in vakantiemodus verkerende reet roesten. De exacte cijfertjes zou ik te gepasten tijde wel vernemen, maar dat was een futiliteit. Hoe minder ik wist, hoe beter, en hoe minder moeilijk ik kon doen. Nee zeggen leek ongepast. Dat deed ik derhalve ook niet. Ik zei ja. Enkele keren zelfs. Gevolgd door een olijk en eerlijk ‘ik heb toch niks beters te doen’. Die uitspraak deed hem even de wenkbrauwen fronsen, maar een kortstondige bibbering en een in zijn beleving nauwelijks hoorbare zucht en ‘whatever’ later, stak hij zijn rechterhand uit teneinde deze uiterst moeizame onderhandelingen af te ronden. Dat ik nog maar een paar dagen flink moest genieten van het mooie weer en de vakantie, grinnikte hij opgelucht, terwijl hij niet naar mij maar in de spiegel schuin achter mij keek, zijn zonnebril opzettend en zijn armetierige kapsel fatsoenerend.
Enkele etmalen later bood ik me fris en monter aan en deed vanaf minuut één mijn opdracht naar beste vermogen: administratieve routineklusjes. Saai en afstompend, volgens degenen die het veel minder lang volhielden. Mijn schamele contract werd wekelijks verlengd en na een poosje omgezet in een vaste variant die na verloop van tijd een stuk minder pover en pietepeuterig was. Tweeëntwintig jaar zou ik er blijven, in min of meer dezelfde functie, vergroeiend met het meubilair, terwijl collega’s zich jarenlang steeds luider afvroegen wat ik er in godsnaam zat te doen. Ik deed het graag en ik deed het goed. En ik had ja gezegd.