Ze draait zich voor het laatst in het gordijn, zoals vroeger. Soms stak ze haar vingers in d’r oren. Tegelijk ging nooit.
Ze droeg een geruit rokje; ieder ruitje was weer onderverdeeld in kleinere. Opkijken durfde ze niet. Haar broertje huilde omdat zijn walkman was vastgelopen. Terugspoelen lukte nooit meer.
Een spoor van scherven na de zoveelste veldslag. Een vaas met tulpen kapot op de grond. Narcissen waren toepasselijker. ‘Zo doen volwassenen nu eenmaal.’ Haar troost de volgende dag na een nacht waarin ze niet sliep uit angst wakker te worden.
‘Wilt u het gordijn laten hangen, ook al is het halfvergaan?’ vroeg de makelaar. ‘Dat is veiliger.’
‘En daarom neem ik het mee.’
‘Dat begrijp ik niet.’
– wie wel.