‘Hat valt niet mee, hè?’
De kroeg is dicht dus ik loop maar wat rond. Zo merk je dat je een gewoontedrinker bent. De man die me aanspreekt ken ik niet. ‘Nee, zeg dat wel,’ zeg ik op zeker anderhalve meter afstand.
‘De hele economie gaat naar de klote. Wat moet ik nou?’
‘U heeft geen werk?’ vraag ik.
‘Onmogelijk op anderhalve meter afstand.’
‘Bent u zzp’er of zo?’ – niet dat ik weet hoe een zzp’er eruitziet, maar wie is dat niet tegenwoordig.
‘Een zzp’er krijgt tenminste nog een tegemoetkoming. Een paar Rolexen, en dan ben ik erdoorheen.’
Hij stroopt zijn mouw op. ‘Bent u geïnteresseerd?’
‘Werkt u op de markt?’
‘Overal waar het druk is. Dat heb ik weer.’