Die ene zomerdag in juni zal ik nooit vergeten. Lang geleden, ik was acht. Een week eerder was de wereld er getuige van geweest hoe God Argentinië letterlijk een handje had geholpen in een voetbalwedstrijd tegen Engeland. Vanaf dat moment wist ik dat iedereen wonderen kan verrichten.
Opa had me op de bewuste dag vroeg gewekt om samen het koren van het laatste perceel te maaien. Gespannen volgde ik hem naar de oogstschuur, waar zijn tractorcombinatie met maaier en korenbinder stond. Opa was een reuzegrote man. Zijn handen waren akkers: grove voren in enorme handpalmen, gevormd uit eeltige klei. Op zijn handrug groeide blondharig graan. Hij werkte, dronk bier, werkte nog meer en praatte bondig. Oma vulde hem altijd ten overvloede aan.
‘Klim er op,’ sprak opa, terwijl hij een klein pijpje opstak. Het viel me op dat hij een hele morgen met één keer opsteken kon doen. Hij sabbelde meer aan de gebogen steel. Mijn stoeltje was rechts achter hem naast de maaier bevestigd. Een troon voor de Korenkoning, zo vond ik het. Even wees hij me op de lopende banden die uitkwamen op de automatische korenbinder. ‘Als je daarop gaat staan, baal je.’ Hij knipoogde richting de korenschoven die naast de maairand lagen. Ik knikte, onbegrijpend, maar uit fatsoen.
Daar hobbelden we, de akker tegemoet. De warme adem van de morgenstond aaide over het koren. Het golfde met een aura van goud in de zonnegloed. Opa’s blik was ontspannen. Scheurtjes in de klei rond zijn mondhoeken vertoonden iets wat op een glimlach leek. Ik genoot van het reuzenrad naast me dat het graan van de aarde scheidde tot plots een gepiep mijn hypnose verstoorde. Een paar meter voor me fladderde een bruingrijze vogel wild met zijn vleugels.
‘Opa stop!’
Mijn grootvader bleek echter nog dover dan het gevogelte in kwestie en reed nog een stuk door.
‘Remmen!’
Opa schrok op en ramde op het rempedaal. Hij kon echter niet voorkomen dat hij de vleugel van de kwartel raakte. Het beest piepte van de pijn. Opa sprong van zijn zetel en ontfermde zich over het dier. Ik keek toe en besefte waarom het beest niet eerder was weggevlogen: iets verderop lag een nestje met tien eieren.
Hij nam het beestje op en zag dat één vleugel eraf was. Toen sprak hij vol overtuiging zijn magische woorden, waarbij zijn hand bezwerend mee wapperde: ‘Gods akker ju!’
‘Ga naar oma om naald en draad,’ sprak hij. Ik knikte en vloog naar de boerderij. Toen ik minuten later met het gevraagde terugkwam, zag ik hoe opa stil naar de hemel staarde. ‘Hoeft niet meer. Kijk, daar vliegt ze, samen met haar jonkies.’ In de verte vloog een v-formatie haar vrijheid tegemoet. We volgden haar tot ze uiteindelijk als een stip in de horizon oploste. Glunderend keek ik in opa’s rood doorlopen ogen die traanden van het maaistof. Mijn God, wat een held. En tot mijn grootste genoegen trakteerde oma me ’s middags op de heerlijkste omelet die ik ooit had gegeten.