Van huis uit waren we Katholiek. Niet streng gelovig, zoals mijn grootouders aan beide kanten, die wekelijks de mis bezochten, en elke maaltijd baden voor aanvang. Toen mijn zusje werd geopereerd, brandde er bij mijn oma een kaars. Voor God, antwoordde oma desgevraagd.
Oh, zei ik, schouderophalend.
Er stond een fijn antiek bisquit beeldje van de Heilige Maria op het dressoir en aan de muur hing Jezus aan het kruis. Zijn ogen met de lijdzame blik volgden me vanaf de wand, zodat elke verkeerde beweging mijner zijds me mogelijk zou kunnen verdoemen.
Net zoals zwarte Piet deed, die op de één of andere manier altijd te weten kwam dat ik snoep gepikt had uit het oude, roestige appelstroopblik in de grote keukenkast.
Als je slecht bent, kom je in de hel, zei men, al was slecht voor mij een rekbaar en ruim begrip.
In elk geval was snoep pikken dus slecht, en liegen daarover nog erger.
Dat zei zwarte Piet ook.
Op school moesten we bidden, en zongen religieuze liederen.
Toen ik negen jaar was, werd de buurvrouw van mijn oma bewusteloos aangetroffen in de badkamer. Mijn oma stak voor haar ook een kaarsje op, in de hoop dat de buurvrouw snel gezond en wel weer zou komen koffiedrinken.
Geschrokken bedacht ik dat ik niks slechts mocht denken of doen, in de onwrikbare veronderstelling dat de buurvrouw op die manier in leven zou blijven. Op de stoep sloeg ik elke derde stoeptegel over, en bij het aankleden trok ik als eerst de rechtersok aan. Deed ik dat niet, dan zou de buurvrouw sterven.
Ze had de eerste week overleefd, al was ze nog in coma. Dat was al best lang, vond ik, misschien zou ze nu niet dood gaan. Ik vergat de derde stoeptegel en ook de rechtersok kwam weer als laatste aan.
Prompt erna overleed de buurvrouw alsnog.
Dat komt door mij, dacht ik geschrokken. God was toch wel streng.
Die aardige, glimlachende man met het gouden aureool.
Oma nam God niets kwalijk, daar kon je niet aan twijfelen, want die wist alles, en alles wat Hij deed was goed.
Maar ik nam afstand, misschien beter wanneer Hij mij niet meer zag, als ik zou ontsnappen, opgaand in de menigte als een verdwaalde korrel zand.
Hij hoorde me vaak toch niet, want ook het pesten op school bleef doorgaan, ongeacht hoe vaak en hoelang ik gebeden had.
Daarom groeide ik verder op zonder God.
De gedachte aan een niet bestaande God beviel me meer dan die aan een onverschillige, strenge en nietsontziende God.
Oma is allang dood. Ze werd dement en bezat aan het einde van haar leven niets meer dan het beeld van de Heilige Maria, twee jurken en een lege handtas.
Toen ze stierf waren we blij, omdat het lijden voorbij was. Misschien was ze eindelijk wel bij God, en had ze geen kaarsje nodig gehad om Hem te kunnen vinden.
Zelf ben ik nu bijna vijftig, en denk soms aan haar terug.
Het is oorlog, ze zou waarschijnlijk voor alle onschuldige slachtoffers bidden.
Dat kan ze nu niet meer doen.
Ik sluit mijn ogen en doe een gebed in haar plaats.
Zeker weten doe ik het niet, maar een klein beetje positiviteit kan waarschijnlijk geen kwaad.
10-04-2023 |
Enthousiast over deze inzending?
Jouw commentaar toevoegen? Schrijvers stellen je tips en opmerkingen op prijs. Dat is mogelijk in de tekstbalk
Wees de eerste om commentaar te geven.
Meer publicaties lezen of zelf meedoen aan een schrijfactiviteit?
Klik op een van de mogelijkheden.
Klik op een titel om de inzending te lezen.
Eerst inloggen s.v.p.! Meedoen is alleen mogelijk voor leden. Nog geen lid? Je kunt je gratis registreren als lid.