Het is kerstavond als ik om zeven uur bij mijn buurman “ome” Wout binnen stap om een kletspraatje te maken.
Omdat hij alleen is doe ik dat een paar keer per week.
“D’r staat hier een kerstkrans,” brult hij vanuit zijn leunstoel bij het raam als ik de deur achter mij dicht doe.
“Ziet er goed uit”, zeg ik als ik de doos heb open gemaakt.
“Vanmiddag bezorgd. ’t Is er één met echte spijs. Van de warme bakker! Daar hou ik van!”
“Van die warme bakker,” vraag ik met een onschuldig gezicht.
Als wanhopig gooit hij zijn armen in de lucht, schudt zijn hoofd alsof het eraf moet, rolt met zijn ogen en vertrekt zijn gezicht in een moedeloze misprijzende grimas.
Grinnikend zegt hij dan: “Jij bent ook niet wijs!”
“Zal ik maar een stukje voor je afsnijden,” stel ik voor.
“Als jij meedoet en koffie zet, als je tijd hebt.”
“Moet ‘ie in achten of in tienen, en wil je ‘m warm,” informeer ik, het laatste negerend.
“Ik heb geen holle kiezen in mijn kunstgebit, hoor,” protesteert hij, “doe maar in zessen, en warm hoeft niet als je maar die vieze gekleurde vruchies d’r vanaf haalt, want die zijn niet te pruimen.”
Op alle fronten ben ik het met hem eens, en als de koffie en de kerstkrans op een schoteltje op tafel staan ga ik bij hem zitten.
“Van wie heb je ‘m,” wil ik weten.
“Van mijn ouwe baas.”
“Gulle gever”, grijns ik.
Hij schudt meewarig zijn hoofd: “Vroeger kregen we een kerstpakket. Blikje zalm, flesje wijn, nootjes en chocolaatjes, maar elk jaar werd die doos kleiner, en nou wordt je met een kerstkrans afgescheept.”
Schouderophalend verzucht hij: “Daar ben je zevenennegentig voor geworden, heb je vijfenveertig jaar gebuffeld, en wordt er nog van je pensioen gepikt ook.”
Bij de koffie heeft hij het stuk kerstkrans snel weggewerkt, en zegt: “Het kan me verder niet schelen, want elke dag komt er wel één van de kinderen of kleinkinderen, achterkleinkinderen en al dat aangetrouwde gespuis met of zonder aanhang. Ook met de feestdagen. Da’s veel belangrijker dan een kerstpakket, toch?”
Ik knik, want ik kan niet anders met een volle mond.
Met een tevreden gezicht, zegt hij dan: “Zullen we nog maar een bakkie nemen en allebei nog een stukkie! Vóór ‘ie gaat schimmelen. Hou ik nog over voor als ik vannacht honger krijg.”