Worstelend bevrijd ik me uit de glasgordijnen. Het kelderraam klemt me. Zo voelt een rups zich in een te strakke cocon, denk ik. De stof scheurt en ik smak op de betonvloer. Ik probeer te schreeuwen, maar vind geen lucht voor geluid. Het raampje kleppert. IJzige wind schuurt mijn gezicht. Ik snak tevergeefs naar adem. Stof danst op de tafel waarop foto’s staan. Enkele vallen om. Die van mijn ouders blijven overeind, degelijk als de ledikantjes waarin ze staan afgebeeld. Twee foto’s naast elkaar, onafscheidelijk, alsof ze al vanaf hun geboorte gehuwd zijn. Verkleumd strompel ik langs de schappen die uitpuilen met jampotten. Vitrages van spinrag verhullen de lugubere inhoud: kevers, spinnen, duizendpoten…vaders macabere hobby vanaf zijn jeugd. Ether heeft de zielen van de diertjes verdrongen. Perfect geconserveerde mummies prijken als trofeeën van een man die geobsedeerd is door de dood. Het raampje klapt dicht. Dezelfde oorverdovende knal als van mijn voordeur, maar zonder voorafgaand geklingel van Chantals trouwring. Slappe zak! was het laatste dat ze me had toegeroepen. Mijn baan verlamde me, daar moést ik uit. Wat kon ik anders? Betekende geld werkelijk alles voor haar?
Het levenswerk van mijn vader lacht me tsjirpend uit. Slapjanus! Niksnut! Machteloosheid vecht met me. Wat ben ik? Drie decennia ellende! Ik pak de schoolrapporten van mijn vader van tafel. Hij had ze allemaal bewaard; duidelijk het slimste jongetje van de klas. Onder de stapel ligt een gekreukte foto van mijn diploma-uitreiking met kringen van zijn koffiebeker. Wat moest ik doen om door hem gezien te worden? De klootzak! Wacht, ik zal hem leren. Ik gris een pen van de tafel en scheur een stuk uit zijn eindrapport. Driftig spuw ik mijn gal in één zin op het papier. Mijn gezicht kras ik weg op de foto en ik vouw het velletje in de fotohoes. Ach, hij zal het toch nooit lezen. Ziedend loop ik door en stoot mijn hoofd tegen een stroptouw. Wie kan ooit tot zoiets in staat zijn? In de hoek staat een guillotine, besmeurd met kippenbloed. Vaders humor. Wanneer ik langs de tafel loop, struikel ik over mijn eigen reistas. Die stond nog ingepakt klaar voor mijn weekendje weg met Chantal, maar wat doet hij hier?
Een lamp springt aan in de keldergang. De vier treden kraken onder mijn gewicht. Een verliefd stelletje op een opoefiets vult een goudkleurige lijst aan de muur. Moeder zit achterop met een bosje irissen in haar hand. Ze straalt. Vaders lach is een masker. Een ril trekt langs mijn rug als ik zijn ogen zie. Hol, zwart. Wat heeft hen gebonden, behalve hun tegengestelde karakters? Dan zie ik mijn moeders hand op haar buik en voel een streling over de mijne.
De lucht van versgebakken appeltaart danst me tegemoet. Twee treden brengen me tot de keuken. Ik besef hoe zoiets simpels als moeders gebak ons gezin altijd bond. Het licht van de spotjes sprankelt in de plavuizen. Achter het glas van de buffetkast staan gedroogde trouwboeketten. Het valt me nu pas op dat het boeket van Chantal en mij net zo vaal is als dat van mijn ouders, ondanks dat het hunne vijfentwintig jaar ouder is. Een klein urntje staat tussen de boeketten. Chantals onvervulde kinderwens. Ze heeft het nooit kunnen loslaten en verdrong haar verdriet met haar koopziekte. De overuren die ik maakte voor haar welbehagen verminderden haar onredelijkheid en stiltebehandelingen niet. Wat was ooit goed genoeg voor haar? Vaak had ik bij moeder uitgehuild. Zij luisterde tenminste, troostte me en oordeelde nooit. Ik schud Chantals kilte van me af en draai me om. De vele tegeltjesspreuken sieren de wanden. Eéntje springt eruit: Het geluk van een kind begint in moeders hart. Was het tegeltje altijd al gescheurd?
In de gang staat de open maquette van het appartementje van Chantal en mij. Het was de eindopdracht van mijn stage. Een zes min. Ik had een kinderkamertje erin aangebracht om op ludieke wijze de zwangerschap aan te kondigen. Vader was woest toen hij mijn cijfer hoorde. ‘Je stelt je prioriteiten verkeerd,’ schreeuwde hij. Moeder had hem gesust en mijn bouwwerk een prominente plaats bij de entrée gegeven. Mijn blik glijdt af naar het miniatuur wiegje in het kinderkamertje en ik schrik. Onder het dekentje dat Chantal er speciaal voor had gehaakt, ligt een dode kakkerlak.
Verafschuwd haast ik me naar de trap. Twaalf treden, waarvan ik precies weet welke kraken. Moeder riep altijd ‘hongerlijder!’ wanneer ik als puber uit bed sloop richting de koelkast. Ik veer bewust op de krakende treden en glimlach. Op de overloop zie ik dat het licht van mijn oude slaapkamer brandt. Ik loer binnen. Al mijn sporttrofeeën staan keurig in mijn prijzenkast. Het bed is opgedekt en mijn teddyberen staan tegen de bedrand. Mijn eerste beertje, Pluisbeer, ontbreekt. Heimwee bekruipt me, maar het doet me deugd dat moeder de kamer nooit anders heeft ingericht.
Verschrokken draai ik me om wanneer ik het toilet in de badkamer hoor doorspoelen. Ik weet niet waarom ik erheen wil. IJs kruipt langs mijn ruggengraat wanneer ik de agonie van braken en proesten hoor. Ik ben weer dat tienjarige jochie dat op de badkamerdeur bonkte. ‘Doe open!’ Ik hoor vader tegen de grond smakken. ‘Pappa, doe alsjeblieft open!’ Net als toen ren ik weer, maar elke beweging vertraagt alsof ik mezelf uit drijfzand worstel. De deur gaat open tot op een kier. Een medicijnenpotje rolt weg en blijft voor mijn voeten liggen. Pentobarbital. Ik duw de deur verder open. Niemand te zien. Uit het potje kruipt een dikke huisspin die over mijn voet weg dribbelt. Verafschuwd trek ik de deur dicht. Wat bezielde die man toentertijd om naar zijn eigen zeggen de dood te onderzoeken? En hoe kon moeder het hem in het ziekenhuis vergeven? Ik kon het niet; toen niet, nu niet, nooit niet! De leegte vult me opnieuw. Mijn strot knelt wanneer ik mijn droogte probeer weg te slikken. Mijn adem piept.
Zachte klanken overstemmen me. Ik sta op en volg het geluid. Het is een muziekdoosje en de tonen komen van zolder. Slaap kindje slaap brengt me terug naar mijn peutertijd. Bij de trap staan ongeopende dozen; onderdelen voor een traplift, waarvan de rail al aan de leuningen is bevestigd. Voor wie heeft vader die laten plaatsen? Terwijl ik de twaalf treden naar de zolder beklim, kan ik een glimlach niet onderdrukken. Een boodschap in blauwe wasco schemert door het granol. Ik hauw fan mama. Hoe kwaad ze was op het moment dat ze het ontdekte.
De tonen klinken bij iedere tree luider. De rust wiegt me. Hijgend stap ik de zolderkamer binnen. Op de rand van het bed zit een hoogbejaard stel. De man heeft Pluisbeer geklemd in zijn armen en huilt als een klein kind.
‘Het is mijn schuld! Ik had de kelder moeten afsluiten.’ De vrouw slaat haar arm om hem heen.
‘Het is niet jouw schuld, lieverd.’ Haar stem kraakt, maar het blauw in haar ogen kalmeert hem. Hij pakt het afgescheurde velletje uit de map met de gekreukte foto.
‘Dit vond ik vorige week toen ik de tafel in de kelder had opgeruimd.’ Een langgerekte zucht briest uit zijn neus als hij het briefje op haar schoot legt.
Kijk pa, dit is wat de dood met je doet.
Haar blik versteent als ze de bekraste foto erbij ziet. Ik zie hoe vaders handen beven voor zijn gezicht. Ellende verteert hem. Spijt trekt aan mijn nek.
‘Pappa, mamma, vergeef het me. Dit is niet wie ik ben!’ Mijn vuur dooft in hun verdriet. Ik stort mezelf op mijn knieën en reik mijn handen naar mijn moeder. ‘Alsjeblieft mamma, vergeef het me!’ Momenten staart moeder wezenloos voor zich uit. Ze schudt haar hoofd steeds driftiger en draait het velletje om. Verdomme, ik hou van jullie! laat het lezen. De inkt loopt uit door haar tranen. Vader kijkt haar verslagen aan.
‘Stond er iets op de achterkant? Hoe wist je dat in hemelsnaam?’
‘Noem het intuïtie,’ snikt ze. ‘Dit heeft hij nooit zo gewild. Hij wist zich net als jij geen raad in het leven.’ Vader knikt.
‘Hoe heb jij hem na al die jaren los kunnen laten? Mij lukt het nog steeds niet.’ Hij snuit zijn zakdoek vol. Dromerig staart ze hem aan.
‘Zijn gemis aan geluk verscheurde mijn hart, maar zijn liefde woont daar nog steeds.’ Ze kust zijn wang. Voor het eerst zie ik mijn vaders oogkleur. Hij staat op en strompelt naar het bureau bij de dakkapel. Er staat een jampot op en erin fladdert een prachtige vlinder. Hij twijfelt geen moment en opent het raam. ‘Kom, laten we hem zijn vrijheid schenken,’ fluistert hij glimlachend. Ze knikt en voegt zich bij hem. Hij opent het deksel en zwaaiend geleidt hij de vlinder naar de zonsopkomst. Zijn blik probeert het diertje nog te fixeren, maar dan knijpt hij zijn ogen dicht en zucht berustend. Moeder volgt het gefladder van het beestje naar de oranje bal. De stralen omsluiten me en dragen me op hun warmte naar een nieuwe dag.
10-07-2024 |
Enthousiast over deze inzending?
![]() | Jouw commentaar toevoegen? Schrijvers stellen je tips en opmerkingen op prijs. Dat is mogelijk in de tekstbalk hieronder of klik eerst op TOELICHTING voor de werkwijze. |
Wees de eerste om commentaar te geven.
![]() | Graag jouw waardering voor de kwaliteit van deze inzending: Stem 1=minimaal, 2=matig, 3= voldoende, 4=goed, 5=perfect. |
Gebruikerswaardering: 5 / 5
Eerst inloggen s.v.p.! Meedoen is alleen mogelijk voor leden. Nog geen lid? Je kunt je gratis registreren als lid.
Klik op een titel om de inzending te lezen.