De mensenvlo (Inleiding)
Vlooien zijn bloedparasieten die behoren tot de orde van de gevleugelde insecten. Vleugels hebben ze niet, want die hebben ze in de loop van hun evolutie verloren. Alle vlooien zijn gespecialiseerde bloedparasieten van gewervelde dieren. Na elke bloedmaaltijd worden er 4 tot 8 eitjes gelegd en na 6 weken kunnen zich, na ei- en larvestadium, volwassen vlooien ontpoppen. Sommige soorten bijten ook huisdieren en mensen. Ze produceren dan een speeksel en dit veroorzaakt de jeuk. De mensenvlo (Pulex irritans L.) komt niet alleen bij mensen voor maar ook bij vos, varken, zwijn, geit en das. Gelukkig is hij de laatste tijd zeer zeldzaam geworden.
In mijn jeugd was dat niet het geval en geregeld werd wel een van de gezinsgenoten gastheer van de mensenvlo. Had je de pech, dan werden kleding, lijf en bed grondig onderzocht en was de vlo gevangen, dan werd die tussen de nagels kapot geknepen. Hoe ik de vlooienjacht als kind van ongeveer 10 jaar eens beleefd hebt staat beschreven in het volgende tijdsdocument. Het speelt zich omstreeks 1963 af in een groot gezin, waarvan de vijf jongens op één kamer slapen grenzend aan een smalle overloop. Mijn reeds gestorven vader is in dit verhaal zowel hoofdrolspeler als slachtoffer.
De vlo
Half tien ’s avonds. Vier van de vijf jongens liggen al in bed. Wim gaat als laatste naar het toilet. Hij trekt door. Het enorme lawaai dat ontstaat, doordat de stortbak in één guts zijn water naar beneden smakt, doet me altijd denken aan de watervallen van Schaffhausen. Frater Landoald, de leerkracht van klas 4, heeft daar namelijk heel boeiend over verteld. Het fascineert me en dan droom ik dat we eens op vakantie zullen gaan naar een land als Duitsland of Zwitserland.
Wim klikt het licht uit en via het koude zeil haast hij zich het bed in. Jan moppert nog wat op Anton. Hij moet stiller liggen en Wim vloekt een keer hartgrondig. Hij is moe en wil slapen. Iedereen moet zijn kop houden. Gerard ligt naast me in het bed op zijn rug. Hij slaapt al en ademt regelmatig met een open mond. Ik geef hem een duwtje. Uit ervaring weet ik dat, als hij zo blijft liggen, het ademen over zal gaan in een gestaag snurken. Hij draait zich gewillig om en ik kan verder dromen over bergen, eeuwige sneeuw, gletsjers en watervallen.
Op de gang wordt het licht aangedaan. Onder de deur is ruimte en het schijnsel waaiert vanuit de smalle streep uit over het gele zeil met de gekleurde spikkeltjes. Er klinkt gestommel en het is net of iemand heen en weer loopt. Ik vraag Wim of hij weet wat er aan de hand is. Het interesseert hem niet, hij wil slapen. Gerard is wakker geworden en meteen nieuwsgierig.
Hij doet zijn vinger op zijn getuite lippen en samen sluipen we naar de deur. Héél voorzichtig drukt hij de klink naar beneden en er ontstaat een minuscuul lengtekiertje. De schaduw op de gang blijkt pa te zijn. Hij staat, half naakt, krom voorovergebogen en tuurt in zijn royaal bemeten witte onderbroek met pijpen en een brede gulp aan de voorkant. “Hij controleert of hij nog een jongetje is!” grapt Gerard fluisterend. Door de mouw van mijn pyjama in mijn mond te stoppen kan ik mijn lachbui onderdrukken.
Pa wordt al wilder in zijn acties en zo nu en dan grijpt hij in zijn broek. “Hij kan zijn piemeltje niet te pakken krijgen!” is de volgende opmerking van Gerard. De mouw van mijn pyjama verdwijnt nog verder in mijn mond. Beiden zakken we bijna door de knieën van het lachen. Pa heeft niets door, controleert nog eens al zijn kleren en hangt ze vervolgens stuk voor stuk over de trapleuning.
Van beneden klinkt opeens de stem van ma. “Jan, heb je die vlo al te pakken?” Het antwoord is ontkennend en terwijl hij moeder antwoordt trekt hij zijn onderbroek uit. We kijken tegen pa zijn achterkant aan en boven de spierwitte benen vol met donkere lange haren verschijnt een nog witter achterwerk. Op het moment dat hij zich nog eens bukt en we tegen zijn hamer en klokkenspel aankijken houden we het niet meer en barsten in een proesten uit.
Pa trekt met een zwaai de deur open en slaat ons met de onderbroek, die hij nog in de hand heeft, om de oren. “Bliksemse kwajongens, als de donder het bed in!” In één streep liggen we onder de dekens met tranen in de ogen van het lachen. De anderen zijn ook wakker geworden door het kabaal en de slag waarmee pa de deur dicht heeft geslagen. Met de koppen bij elkaar gestoken doen we ons verhaal. De deur vliegt weer open en met hier en ginder nog aan toe worden we in onze bedden gedirigeerd.
Het gestommel op de gang houdt nog even aan. Plots klikte het licht uit en ik zeg: “Ik geloof dat hij de vlo te pakken heeft gekregen!” Er wordt niet op gereageerd. Het rustig ademen van de anderen en het licht snurken van Gerard doen me beseffen dat ik tegen mezelf praat. De rest is al diep onder zeil. Met een lach op mijn gezicht draai ik me om en droom heerlijk over watervallen met reuzengrote watervlooien.