Morgen is haar leven voorbij. Bets zet de laatste vinkjes op haar lijst achter nagels knippen, beddengoed verschonen en het vuil buiten zetten. Vijfenzestig jaar en tien dagen. Op die leeftijd stierven haar ma en haar oma. Oma mankeerde niets, zakte gewoon in elkaar. En ma geloofde niet in die onzin, maar viel tijdens het ramen zemen op de tiende dag van de trap, recht op haar hoofd. Allebei onvoorbereid. Ze bestudeert haar teennagels. Extra kort. Geen gekietel aan haar voeten. Iets wat ze onverdraaglijk vindt, daar moeten ze ook bij haar dood niet mee aan komen.
Wat is het vermoeiend om dood te gaan. Ze legt het dekbedovertrek op de strijkplank. De buitengeur stijgt op uit het katoen. Een geur die haar altijd doet verlangen naar het moment waarop ze kan gaan slapen. Onbegrijpelijk dat mensen aan het einde van hun leven uit vliegtuigen springen of aan een koord van een berg afdalen. Een bucketlist is het stomste wat je kunt verzinnen. Ze gaat toch niet voor de lol aan een parachute hangen? Ze draait het overtrek om en geeft een pufje stoom. Waar zou ze bovendien de tijd vandaan moeten halen? Een bedankje van de buurvrouw kon er niet vanaf toen ze gisteren tegen haar zei: ‘Mijn handdoeken zijn als nieuw en mijn dekbedovertrek is van een goede kwaliteit. Je kunt ze zo krijgen wanneer ik dood ben.’ De buurvrouw had slechts gelachen. ‘Bets, je gaat nog lang niet dood. Tegen die tijd zijn je handdoeken versleten.’ Jammer dat ze na haar dood niet kan komen spoken en haar influisteren: ‘Ik zei het je toch!’ Ze loopt met het overtrek naar het bed en stopt het dekbed erin.
Zal ze iets lekkers gaan eten? Of is dat ongepast? Een laatste warme middagmaaltijd moet kunnen. Gebakken aardappelen en peultjes uit eigen tuin. Dat wordt het. Ze pakt de overgebleven aardappelen uit de zak.
‘Goedemiddag. Een half kandijbrood graag. En voor volgende week hoeft u niets opzij te leggen.’ Ze kijkt de bakkersvrouw vastberaden aan.
‘Gaat u op vakantie?’ De vrouw haalt het brood door de snijmachine.
‘Zo kunt u het ook zien. Eentje met een enkele reis.’
Nieuwsgierig laat de bakkersvrouw haar handen op het brood rusten. ‘Blijft u daar?’
‘Mijn leven is morgen afgelopen.’
‘Ben u ziek?’
‘Nee, het ligt aan de tiende dag. Die dingen gebeuren. Ik ben erop voorbereid.’ Ze leest het bedrag op de kassa en legt het geld op de toonbank. ‘Dank u wel voor het lekkere brood in al die jaren.’ Het liefst wil ze van iedereen afscheid nemen. Als ze tenminste niet van die meewarige blikken zou krijgen, alsof ze gek is. Zelfs Marjan zei dat ze zich niet moest aanstellen. Ze heeft haar vriendin laten beloven dat ze morgen precies om middernacht belt in ruil voor een etentje. Het was de enige manier om Marjan tot twaalf uur wakker te houden. Het idee dat ze pas over een week gevonden wordt, lijkt haar afschuwelijk. Marjan zal vast langskomen als ze vannacht niet opneemt.
Ergens is het zonde. Ze is goed ter been en nooit ziek. Ze had verwacht paniek te voelen wanneer de dag nadert. Niks van dit alles. Het leven is als een trap naar de hemel en iedere dag schuift ze een stukje op. Haar trap is alleen een stuk korter, dan ze gehoopt had. Een lijdensweg zal haar, net als ma en oma, gelukkig bespaard blijven.
Als ze de sleutel in het slot steekt, hoort ze klaaglijk miauwen tussen de struiken.
‘Ach, kom eens hier.’ Ze tilt het katje op. De ribben zijn goed te zien.
‘Hoe kom je zo mager?’ Ze zet hem op de keukenvloer en schenkt melk op een bord. Gulzig drinkt hij en blijft daarna om haar heen draaien.
‘Tja, jou kan ik morgen niet meenemen. Ik zet je zo direct weer buiten.’
Ze voelt met twee handen aan haar haren en kijkt in de spiegel. Het zou nog net een dag kunnen. Ze twijfelt. Bijna benijdt ze de mensen die onvoorbereid doodgaan. Ze sleept zich naar de douche.
Gapend rekt ze zich uit. De zon schijnt in haar kamer. Voor de zekerheid knijpt ze zichzelf. In bed doodgaan is zeker te voor de hand liggend. Vandaag voelt ze zich anders, een beetje misselijk, alsof ze zwaar getafeld heeft. Door het raam hoort ze opnieuw miauwen. Vroeger mocht ze geen huisdier hebben en later zag ze op tegen de haren in huis. Ze trekt haar ochtendjas aan. Wil ze in haar ochtendjas gevonden worden? Broek en T-shirt dan maar.
Ze laat de kat binnen en vult een kommetje met melk. ‘Je kiest de verkeerde persoon uit. Of ben je van de korte relaties? Laat het je smaken.’
Wat nu? Ze kan moeilijk op een stoel gaan wachten, totdat ze omvalt.
Ze kijkt naar de fotootjes van haar ouders en haar grootouders. Normaal gesproken zou de krant in de bus liggen, als ze haar abonnement nog had. En haar bibliotheekboeken heeft ze teruggebracht. Ze eet een boterham en zet de tuindeuren open. In de tuin is ook geen werk meer te verrichten. Goed voorbereid is ze, ja. Alleen niet op de leegte van de tiende dag. Ze kijkt op de kalender. Witte vlakken geven aan dat ze al bijna van de aardbodem verdwenen is. Ze is opgelucht bij het horen van de bel.
‘Doet u mee met de loterij van de middenstand? U maakt kans op de hoofdprijs. Een overlevingspakket. Een lot voor twee euro vijftig.’ De jongen met de loten is de prater van de twee. De ander is de geldbeheerder. Heldere rollen.
Overlevingspakket. Was het maar zo simpel. ‘Een lot graag.’ De middenstand kan er ook niks aan doen dat ze dood gaat. Ze geeft het geld aan de geldbeheerder. Terug in de keuken, laat ze het lot in de prullenmand vallen. Ze pakt haar jas en trekt de deur achter zich dicht.
In het gemeenschapshuis zijn de andere koorleden al naast elkaar geschoven.
‘Ik dacht dat je vandaag niet kon repeteren?’ De dirigent kijkt haar verheugd aan, terwijl ze haar plek inneemt.
‘Ik heb nog een gaatje gevonden.’ Ze slaat de bladmuziek open en zet in op zijn teken.
Ze zingt zonder enige terughoudendheid. De beklemming op haar borst neemt af en ze haalt met gemak de hoge noten. In de pauze denkt ze weer aan wat voor dag het vandaag is.
‘Heb je zin om voor een paar weken in te vallen bij een koor hier in de buurt?’ De dirigent kijkt haar vragend aan. ‘Ze zoeken een sopraan in aanloop naar de korenwedstrijd. Ze zouden enorm geholpen zijn.’
‘Ik?’ Andere koorleden worden vaker gevraagd, zij niet. Moet ze nu gaan uitleggen waarom ze niet kan? Ze is pas echt gek als ze zich dit moment laat afnemen. Háár moment. ‘Ja, lijkt me leuk.’
‘Ben ik blij om. Praten we straks verder.’ Zijn hand ligt kort op haar arm, voordat hij zich omdraait. Ze voelt haar huid nagloeien.
Wat gebeurt er? Een laatste dag om haar met loftrompet uit te zwaaien?
Wat laat de dood haar wachten. Om acht uur warmt ze soep op. Meer trek heeft ze niet en er is trouwens weinig eetbaars in huis. Vanaf haar schoot kijkt de kat met half dichtgeknepen ogen toe hoe ze de soep naar binnen lepelt. Ze zal de achterdeur vannacht op een kier zetten. Kan hij zelf beslissen wanneer hij vertrekt.
Ze schrikt bij het slaan van de klok. Tien uur. Haar ogen houdt ze geen twee uur meer open. Ze wast haar bord af, loopt de trap op en kijkt een laatste maal naar de kamer met haar spulletjes. Het is een goed huis voor haar geweest. Iemand anders mag zich nu in de handen knijpen.
Ze droomt dat de telefoon rinkelt. Lang rinkelt. Ze gooit het dekbed van zich af en pakt de telefoon van haar nachtkastje. ’Ja?’
‘Met mij. Gefeliciteerd. Je bent er nog. Kan ik nou gaan slapen?’ Marjan klinkt slaperig.
‘Kom je morgen langs?’ Haar stem breekt. Stel dat de ladder toch meer treden voor haar in petto heeft.
‘Wat denk je zelf? Je hebt me een etentje beloofd, weet je nog? Vieren we je elfde dag samen.’ Ze hoort de plagerigheid in Marjans stem. ‘Slaap lekker, Bets.’
‘Ja, slaap lekker.’ Hoe kan ze nou gaan slapen? Ze loopt met trillende benen de trap af. De kat ligt uitgestrekt op de bank, alsof hij nooit iets anders heeft gedaan. Ze sluit de achterdeur. Vannacht vertrekt er niemand.