‘Dag lieverd.’
‘Ja, wat is er?’
‘Kan het wat aardiger?’
‘Sorry, druk verkeer. Ik moet me concentreren!’
‘Ik wilde je vragen…’
‘Nee, afspraak is afspraak; jij zou de kinderen van school halen.’
‘Ja maar…’
‘Geen “gemaar”, afspraak is afspraak.’
‘Daar bel ik niet over.’
‘Waarover dan wel?’
‘Hoe laat kom je thuis? We kennen elkaar vandaag precies twintig jaar, ik kook een lekkere, peperige maaltijd voor je.’
‘Ben je aan het schrijven?’
‘Ja, een stukje voor een schrijfwedstrijd: een dialoog. Het gaat over jou.’
‘Een dialoog? Maar ik besta niet meer, alleen nog in je hoofd, in je verhalen… Wacht niet op mij.’
‘Rode rozen dan?’
‘Doe maar. Zonder doorns. Maar je wordt vast gediskwalificeerd.’
‘Waarom?’
‘Je schrijft een monoloog…’