Skip to main content

Schrijven: De Regel van 3 voor een verhaal

regelvan3Om een spannend, plotgericht verhaal te schrijven, heb je een sterke structuur nodig. En een sterke structuur werkt altijd met de Regel van 3 en met 2 aloude beproefde schrijftechnieken...

Een begin, een midden en een slot...

... of de Regel van 3. Een goed verhaal heeft inderdaad een begin, een midden en een slot. Ja, zul je zeggen, da’s nogal wiedes… en dat is het ook. Maar toch zondigen we hier vaak tegen.

In het begin van je verhaal, zo snel mogelijk eigenlijk, moet je duidelijk maken wie je hoofdpersonage is, wat zijn/haar doel is, waar het verhaal zich afspeelt en wanneer het zich afspeelt. Dit noemen we “het opzet”. Vergeet je één van die dingen duidelijk te maken in het eerste deel van je verhaal, dan kom je later gegarandeerd in de problemen.

Wat je “opgezet” hebt in het eerste deel van je verhaal, ga je in het middendeel “ontwikkelen”. Je kunt nu tonen met welke problemen en obstakels de protagonist te maken krijgt op zijn weg naar het doel. Ben je iets vergeten op te zetten dat met de vier W’s te maken heeft, en moet je het hier nog snel-snel vermelden, dan maak je een zware vertelfout. Men noemt dat een “deus ex machina”, “een god uit de machine”. Als de toneelschrijvers van de Oude Grieken zich zodanig in de knoei hadden gewerkt dat ze er echt niet meer uit raakten, dan voerden zij een god ten tonele, die het allemaal in een handomdraai oploste, net voor het einde van het stuk. Die god kwam vaak met een heus klank- en lichtspel en enige rookontwikkeling uit een heuse machine tevoorschijn, vandaar: “de god uit de machine”.

Al wat je opgezet hebt in het begin en al wat je ontwikkelt hebt in het middendeel moet je in het slot “afwikkelen”. Vergeet je iets te ontwikkelen dat je wel opgezet hebt, of vergeet je iets af te wikkelen dat je eerder ontwikkeld hebt, dan gaat je publiek opmerken dat je allerlei losse draadjes hebt laten slingeren… en dat vindt men doorgaans niet zo leuk.

De Haak & de Rotshanger

Stap als schrijver altijd zo laat mogelijk de scène binnen die je moet beschrijven. Start je scène bijvoorbeeld met: “Je geld of je leven!” – en niet met een ellenlange beschrijving van een kerel die zijn auto voor een bank parkeert, een masker opzet en naar binnen loopt. Als je met het beschrijven van je scène middenin de actie start en je als het ware met de deur in huis komt vallen, dan spreekt men van een “hook”. Dan heb je een “haak” waarmee je de kijker of de lezer je verhaal binnen trekt en meesleept in je vertelling. Dan heb je, inderdaad, een meeslepende scène geschreven.

Verlaat je scène altijd net voor het hoogtepunt. Ook daar heeft men weer een woord voor bedacht: men noemt deze verteltechniek de “cliffhanger”. Destijds werden radio- en televisiefeuilletons in de USA voortdurend onderbroken door reclamespots. Om het publiek niet te verliezen, werd er altijd met een spanningspiek gewerkt, net voor de spot eraan kwam. Bijvoorbeeld, een heldin hangt aan een rotspunt te bengelen boven een gapende afgrond, en de rotspunt begint stilaan af te brokkelen. Dit is spannend. Verlaat de scène hier “voor een onderbreking” en laat de heldin daarna nog net bijtijds gered worden door de held. (Dat is niet spannend, dat is romantisch… en een “hook”. Je valt meteen en middenin de actie je scène binnen. Werk nu naar een volgend hoogtepunt toe: de lippen van de heldin naderen die van de held, zullen ze kussen of niet? Laat die kus nu nog niet zien, want dan is de spanning weg. Nee, verlaat de scène hier en laat het publiek de volgende keer kijken of ze nu echt wel zullen kussen of niet.)