Toeval?
In het licht van de opkomende zon zie ik de contouren van het standbeeld van Gandhi; stok in de hand, rechte rug, zijn hoofd licht gebogen. De golven beuken tegen de kademuur terwijl ik over de boulevard van Pondicherry slenter, treurig dat ik over een uur vertrek, terug naar Nederland. Een half jaar in India was een magische ervaring. Ik heb ontelbare herinneringen en souvenirs, vooral de kleurrijke Ganesh van papier-maché, die ik van de straatkinderen kocht, is me dierbaar. Maar nu is mijn koffer te klein. In het hotel konden ze me niet helpen en de winkels gaan pas over twee uur open.
Vanuit de nevels schuifelt een kleine gestalte op me af. Het is een oude vrouw met vies lang haar, gehuld in lompen. Ik schrik van haar fletse, lichtblauwe ogen.
’Een aalmoes, sir?’
Gedachteloos steek ik mijn hand in mijn broekzak en geef haar mijn laatste roepie’s. Ik weet niet hoeveel het is, maar ik heb er toch niets meer aan.
Het mensje brengt de bankbiljetten vlakbij haar troebele ogen en is zichtbaar aangedaan door het bedrag. ’Dankjewel sir,’ zegt ze en tranen wellen op. Ze pakt mijn hand en houdt die tegen haar vochtige wang. Als ze buigt om mijn voeten te kussen kan ik haar net op tijd tegenhouden.
‘Het is goed, mevrouw, geen probleem.’
‘God bless you sir, God bless,’ stamelt ze. Ze vouwt haar handen en bidt in een taal die ik niet versta.
Verlegen over zoveel dankbaarheid vervolg ik mijn weg, peinzend over mijn probleempje. Ik loop langs Gandhi, die me door zijn ronde brilletje onderzoekend aankijkt. Dan hoor ik, boven het geraas van de golven uit, een stem:
‘Koffers! Mooie koffers!’
In de verte verschijnt een silhouet, minstens twee meter lang, dun als een lat, met een grote bult op zijn schouders.
‘Koffers! Mooie koffers!’
Dichterbij gekomen durf ik mijn ogen pas te geloven. Het is inderdaad een graatmagere kerel met een reiskoffer op zijn nek. Zodra hij bij me is, zet hij de koffer op de grond en opent die. Er zit een kleiner exemplaar in, waarin weer een kleinere zit en als hij klaar is met uitpakken, ben ik omringd door een twaalftal ouderwetse, kartonnen koffers met van die klik-sluitingen. Ik kies er eentje uit waarvan ik weet dat mijn Ganesh erin past.
En dan realiseer ik me dat ik zojuist mijn laatste roepie’s heb weggegeven.
Bedrukt kijk ik op naar de verkoper. Met zijn kin gebaart hij naar mijn broekzak. Als ik mijn hand erin steek, vind ik een bankbiljet, dat ik waarschijnlijk over het hoofd heb gezien. De man knikt en neemt het geld aan. Als hij zijn handelswaar weer als matroesjka poppetjes in elkaar heeft gestapeld, vervolgt hij luid roepend zijn weg in de ochtendnevels.
‘Koffers! Mooie koffers!’