We praten, al een tijd, soms zelfs een hele dag. Ik vraag hoe het met je gaat, je vertelt niet zo goed. Ik vraag wat je dwars zit, en je vertelt me je probleem. We praten door en door, ik leer je steeds beter kennen.
En dan zeg ik; ‘Ik voel me niet zo goed de laatste tijd.’
Je kijkt me aan en je zegt; ‘Dat is kut man’
het is even stil, en je begint weer over wat je gisteren had gezien of over iets grappigs wat je vandaag had meegemaakt. Het wordt donker en we hebben het nogsteeds over jou.
‘Jij raakt nooit gestrest’, ‘Jij bent een van de meest relaxte mensen die ik ken’, ‘Jij hebt je leven toch altijd op orde.’ Het is ingewikkeld om soms te beseffen dat ik zo goed ben geworden in het vertonen van een illusie, dat mensen niet meer de moeite nemen om te vragen hoe het met me gaat.
De krant valt in de bus, de vakantie in het water.