Hoewel hij als puber al vrij goed zijn gevoelens kon verbergen, las ik een flinter fierheid op zijn gezicht toen hij met de schoenendoos onder de arm thuiskwam. Hij had ook alle reden om fier te zijn, want niet alleen was hij voor de eerste keer helemaal alleen schoenen gaan kopen, hij had ook een bijzonder mooi paar weten op de kop te tikken. Ik heb mijn zoon toen heel gemeend en heel uitdrukkelijk proficiat gewenst. Hij had een paar hoge schoenen gekozen, waarmee hij zonder twijfel zijn vrienden naar de kroon kon steken. Want voor de jongelui was het toen al niet meer om het even hoe ze er gekleed bij liepen. Hij had een stevig, maar vooral mooi ogend paar gekocht. Er lag een donkerpaarse schijn over het leder, blinkend in het zonlicht.
Kort daarna trokken we nog eens met het gezin op daguitstap naar oma. Hoewel het mooie weer helemaal geen zulk zwaar schoeisel nodig maakte, had Jeroen zijn nieuw paar schoenen aangetrokken. Zeker was hij er zelf een beetje verliefd op, en droeg hij ze op zonnige dagen net zo graag als op de regenachtige herfstdagen.
Oma was blij met het onverwachte bezoek. Ze hád reeds bezoek, zó bleek als we er aankwamen, maar dat stoorde niet. Het stoorde nooit, als iemand bij oma aanklopte. Ook de buren konden zich steeds op ieder moment van de dag probleemloos melden. Nu was haar oudere zus, mijn tante Lena, voor enkele dagen bij haar neergestreken. Dat gebeurde wel meer. Met z´n tweeën waren ze de laatste overlevenden uit een nest van tien. Dat motiveerde hen om op geregelde tijden elkaars gezelschap op te zoeken. De maand januari verbleven ze sinds jaren steevast samen in Benidorm, waar een deel van gepensioneerd Vlaanderen gaat schuilen voor winters die geen winters meer zijn: de ‘Benidorm bastards’, zoals de televisie hen internationale bekendheid gaf. Het microklimaat deed hen ginder goed, naar ziel zowel als naar lichaam. ‘Wij zijn de laatste der Mohikanen’, lachte tante Lena af en toe eens. ‘En we zullen vechten tot de laatste druppel bloed,’ voegde ze er al eens overmoedig aan toe. Wat ze er niét aan toevoegde, was dat ze zich niet enkel een dappere Mohikaanse voelde, maar daarenboven ook het onbetwiste opperhoofd van de stam, of toch van het Vlaamse duo dat er nog van restte. Na zulke Benidormreis of na een kortverblijf bij oma thuis mocht ik tussen de regels wel eens wat opvangen daarover. Het was tante Lena die bepaalde wanneer de dag aanving en er dus ontbeten werd; het was tante Lena die bepaalde wanneer er naar het strand gegaan werd en hoe lang er dan gewandeld werd; het was tante Lena die bepaalde met welke ‘Benidorm Bastards’ er ´s avonds gekaart zou worden; en het was tante Lena die bepaalde wanneer de dag ten einde liep en er dus naar bed gegaan werd. Ze was toch niet voor niets al bijna negentig jaar de oudste van de twee? Daarenboven was de aureool die enkele jaren kloosterleven haar beschoren had, ook na haar terugkeer ‘in de wereld’ willens nillens blijven afstralen op haar wereldse autoriteit. Tegen die zegening is geen kruid gewassen.
Oma was in haar nopjes met ons bezoek, en dan is ze niet stil te houden. Zonder de minste beving van haar handen droeg ze het dienblad rond waarop de fluitjes champagne stonden. Vief liep ze de woonkamer in en uit om de boudoirkoekjes te halen, wat lekkers te vinden voor de kleinkinderen, de lege fles te vervangen voor de grote kinderen, enzovoort. We waren dus al niet meer aan ons eerste fluitje toe toen plots, als bij donderslag, tante Lena uit haar krammen schoot en Jeroen begon te overdonderen met verwijten. Haar uitval sloeg in als de bliksem. Niemand begreep de situatie, het hele gezelschap zat er verbijsterd bij. Was de aimabele dame die we kenden in haar oude dag verveld tot een niet te pruimen scherpslijpster? Nooit hadden we ons haar in zulke gedaante kunnen voorstellen. Alras bleek dat ze zich ergerde aan Jeroens schoenen. Wat precies haar punt was, was niet meteen duidelijk, en dat werd het ook niet naarmate de uitbarsting voortging. De jongen zat er perplex bij, maar hield zich kranig. Ze raaskalde aan één stuk door. Het ging echt over zijn houtje. Wat was er dan met die schoenen? Waren ze te lomp, te lelijk, aanstotelijk, ongepast, oneerbaar? Geen mens die er een touw kon aan vastknopen. En dat al dat verbale geweld over alle andere hoofden heen uitsluitend naar Jeroen gericht bleef, terwijl onze lieve tante er redelijkerwijs toch kon van uitgaan dat niet hij, een puber, maar allicht zijn moeder die schoenen gekocht had, of minstens de keuze van haar zoon was bijgetreden in de winkel. We zwegen, iedereen zweeg, tegengas geven leek niet doenbaar.
Niet doenbaar? Neen toch. Eén enkele vuistslag op tafel was genoeg geweest om het ongebreidelde gedonder te counteren. Eén keer met evenveel stemverheffing blaffen dat het genoeg geweest was. Eén keer aanvoeren dat onze kleine gozer de ouderlijke toestemming had gekregen om die vervloekte schoenen te kopen. Eén keer sneren dat ik hem zelfs proficiat gewenst had met zijn aankoop. Het had allemaal gekund. Alléén, het is niet zo gelopen.
Tot geen verder incasseren nog in staat was de jongen rechtgestaan om wijselijk de woonkamer te verlaten. Een ijzige stilte viel toen. De lucht was geladen van boosheid en droefheid.
Weet je het nog, pa, die keer dat tante Lena mij zo mateloos uitkafferde bij oma? En maar bleef inhakken op mij? Waar was je toen? Waar bleef je, pa?