“Ha, ben jij het, jongen!”
Mevrouw de Beer is dik in de negentig, vrolijk oud wordend en dementeert lichtelijk zonder gevaar voor zichzelf of haar omgeving.
“Ik moet je iets vertellen, ga even zitten”, ratelt ze door.
Als we elk in een stoel zijn neergestreken zegt ze, door een proestende lachbui heen: “Dat was me lachen, jongen, zo leuk.”
“Nou, vertel”, dring ik aan, want anders komt ze niet verder.
“Laatst kwam hier een jongen van jullie club om me te wassen. Hij was op de fiets en zag er zo verfomfaaid uit en dus vraag ik of hij wat wilde drinken. Hij wilde wel een glas fris en toen hij zijn glas leeg had, zei hij: “Zullen we dan maar gaan douchen?”
Mevrouw grinnikt: “Ik zeg met een stalen gezicht: “Ga jij dan mee onder de douche? Dan moet je wel jouw kleren uit. Hij kreeg een rode kop als een pasgeschilderde brandweerauto en hakkelt: “Nee mevrouw, dat is niet de bedoeling. Ik ga u helpen met douchen en aankleden.”
“Oohh, zeg dat dan, zeg ik, maar van mij mag je er wel bij. Maar dat deed hij niet.”
“Pech voor jou!” grinnik ik.
“Nou”, repliceert ze vinnig, “hij zei toch “we” ! Maar hij heeft me goed geholpen, hoor.”
Haar ogen glinsteren ondeugend, en ze giechelt: “Nou, zullen we dan maar gaan douchen?”
Streng kijk ik haar over mijn bril heen aan en schudt meewarig het hoofd.
“Nou ja”, grijnst ze dan, “het is toch te proberen!”