Vrijdagavond. De storm neemt met omineus grof geweld het achterstallig snoeiwerk van de bomen op de dijk over van de gemeente. De tuinpoort houdt klapperend en steunend stand in de venijnig rukkende windvlagen. Het voelt als een ouverture voor naderend onheil. Ik sluit me af voor de wereld om me heen en verlies me in een film.
De volgende dag hoor ik dat mijn naaste buurman die avond is overleden. In de storm had Magere Hein zo maar de brutaliteit zijn leven te nemen. Terwijl ik op slechts enkele meters afstand verdiept was in een onbeduidende film, verscheen een onomkeerbaar ‘The End’ in het beeld van zijn leven en dat van zijn intimi. Hij was veel jonger dan ik en een goed mens. Hé, Dood, klootzak! Waren de rotzakken op soms?”, schreeuw ik in mezelf.
Mijn buurman had vast een fortuin gegeven als hem nog de tijd was gegund die ik futiel verkwanselde aan een film en een nachtje slapen… Het leven is oneerlijk.