Klik
Station Assen
Zoals elke laatste zaterdag van de maand, ga ik ook deze zaterdagmorgen per trein naar Amsterdam. Telkens verbaas ik mij weer over de conversaties die onbekende mensen met elkaar kunnen hebben, in de trein, op het perron... overal eigenlijk. Ik vind het knap, maar van mij hoeft het niet. En ik kan het ook niet; ik weet nooit wat ik tegen een onbekende moet zeggen, al zou ik het willen. Wel knik ik vriendelijk (volgens mij) als ik iemands blik kruis en ik geef ook heus wel antwoord als mij iets wordt gevraagd, maar sporadisch start ik zelf de conversatie.
Vandaag vang ik een gesprek op waarin een zeer magere man op leeftijd aan een dito vrouw vraagt of het een lange reis gaat worden. De vrouw zegt dat ze naar Rijswijk moet. Reiswijk, gaat door mij heen. (Luisteren doe ik dus wel!) Maar voordat de vrouw, die zo te zien zit te popelen om het te vertellen wat ze daar gaat doen, verder kan vertellen, zegt de man: ‘Neeeeee, ik ga naar mijn dochter in Amsterdam. Ze heeft een prachtig plekje aan de Prinsengracht en zegt ook: Pa, je moet echt eens komen kijken, voor je het niet meer kunt.’ Ik vraag me af waar zijn ‘Neeeee’ vandaan komt want de vrouw vroeg hem immers niets maar misschien is het zijn methode om het gesprek op zichzelf te brengen. Sommige mensen zijn daar heel handig in.
Even later weet ik alles over beider reizen naar Lapland en Kenia (‘mijn zus zei ook: Ank, zei ze, laten we giraffen gaan spotten in het wild in plaats van in Blijdorp) en over de 5 jaar geleden ontdekking van het kwaadaardige knobbeltje in de kaak van pa tot en met de pijnbestrijding, want droevig genoeg uitbehandeld. Al deze info is uitgewisseld nog voordat de trein het station is binnengereden. Wanneer dat zover is, staan we alle drie op en wachten tot de trein stilstaat, dit in tegenstelling tot de meeste mensen die alvast gaan lopen – altijd in de rijrichting van de trein, waarom? Daarnaast snap ik ook niet veel van de manier waarop mensen reageren op elkaars verhalen want na zojuist de trieste mededeling gehoord te hebben dat de arme, sterk vermagerde man niet lang meer te leven heeft, zegt Ank slechts: ’Wat zijn die bankjes toch hard als je niet veel vet op de botten hebt’. Pa beaamt het.
Station Amsterdam Zuid
Gehaast loop ik het station binnen als een magere man van middelbare leeftijd op me afstapt met de vraag of ik de daklozenkrant wil kopen. Ik zoek wat kleingeld bij elkaar, wat trouwens steeds lastiger wordt, en zeg – naar waarheid – dat ik de krant al heb. Hij vraagt waar de reis naar toe gaat en of mijn trein eigenlijk wel rijdt, want er vallen vandaag veel treinen uit door herfstbladeren op het spoor, zo vertelt hij. We verbazen ons erover dat er in Nederland maar zo weinig hoeft te gebeuren om de boel te laten ontsporen, en dan hebben we het niet alleen over de trein. Als er eindelijk even een stilte valt, antwoord ik alsnog op zijn eerste vraag en vertel dat ik naar Assen ga en dat mijn trein er zo aankomt. Voor ik het weet hebben we een geanimeerd gesprek over de Molukse gemeenschap in Assen en onze multiculturele samenleving in het algemeen, over hoe deze man in Amsterdam op straat terecht is gekomen (over ontsporen gesproken) nadat zijn vrouw bij hem is weggegaan, kortom we raken niet uitgepraat. Intussen is mijn trein al vertrokken en eten we samen een frietje. Voordat hij me twee treinen later uitzwaait, vraagt hij me tot slot of ik ook weet waarom het dak van de Arena altijd openstaat. Als ik hem het antwoord schuldig moet blijven schatert hij: ‘Dan kunnen de supporters echte sterren zien’. Met een grote glimlach stap ik in. We hebben een klik.