Juxtapositie.
Van in m’n studiootje op de vierde verdieping kijk ik neer op het pleintje vóór m’n flatgebouw. Daar zie ik op en rond de stadsbanken m’n buren elkaar overtuigen van de laatste roddels. Zij becommentariëren uitvoerig het weer, steken met elkaar de draak en wuiven achteloos goeiedag naar één van de stads-Sisyfussen die in een hel-oranje vestje en een grijpstang in de hand, zijn witte vuilbak op wieltjes achterna slentert.
Dan zet ik Erbarme dich, mein Gott op en voel me als in de hemel.