Heupwiegend komt ze op me afgelopen. Bij iedere stap deinen haar borsten, die licht peervormig zijn, zachtjes op en neer. Haar pikzwarte haren glanzen in de middagzon. Ze draagt slechts een vijgenblad; kennelijk hebben we dezelfde smaak.
Op amper een meter afstand blijft ze staan en lachend steekt ze haar hand naar me uit. Gebiologeerd kijk ik naar haar kersenrode lippen, waarachter parelwitte tanden schitteren.
‘Dag, ik ben Eva, jij moet Adam zijn. Hoe maak je het?’
De adem stokt me in de keel. Dit lieftallige schepsel heeft me slechts één enkele rib gekost.
Schuchter vraag ik of we ons direct gaan voortplanten of dat ze liever eerst nog wat melk en honing consumeert. Ze schatert het uit. ‘Gekkie toch.’