Ik wandel ergens tussen angst en onrust. Zou ik niet beter een fluohesje dragen, vraag ik mezelf af. Welnee, ik reflecteer al genoeg. Zou een mens te veel kunnen denken? Ik denk het wel. Over teleurstelling, over succes, over wat misschien zal gebeuren, over wat al lang gebeurd had moeten zijn, over pijn, over de dood … Het houdt niet op. Denken kweekt angst. Ik zou beter groenten gaan kweken, of zonnebloemen. Een hoedje van stro dragend. Dat lijkt me zo rustgevend. Zo’n hoedje doet je denken dat het zomer is, zong een olijke Toon Hermans ooit. Nee, laat maar, daar heb je dat denken weer. Met zo’n hoedje lijk ik een doetje. Op mijn bijna kale hoofd brandt de lentezon. ‘t Is prima zo. Voor velen is de zomer het perfecte seizoen. Geef mij toch maar de lente. Die zit zo vol leven en frivole frisheid, zo vol uitkijken naar … Ik ben geen genieter. Ik ben een uitkijker naar.
Ik hou van de lentezon, van licht en van overzicht. Daarom wandel ik nagenoeg nooit door een bos. Te veel indrukken en bovenal te donker. Ik zou er de bomen niet meer zien, of het bos zelf. Het onverwachte loert er constant om het hoekje, dat gevoel heb ik althans. Je kan er meestal niet zo ver vooruit kijken en ‘t is nu net dat voorpellerige dat ik leuk vind.
Misschien ben ik wel minder angstig dan ik zelf altijd heb gedacht. In mij brandt gewoon veel onrust. Een verlangen om te verwezenlijken, al weet ik nog niet goed wat. ‘t Is een wazige vorm van ambitie. Onrust is prima. Onrust is levenslust! Geen angst of vrees. Hoogtevrees heb ik eveneens in een buitenissige, privatieve vorm. Schrik om te vallen is het niet, eerder een verleidende lokroep van de leegte, een vreemdsoortig vrijheidsverlangen om grote hoogtes en diepe dalen op te zoeken, om te vallen. Niet per ongeluk of uit onhandigheid. Heel bewust. Pure zelfverdediging behoedt me. Daar heb je dat hoedje weer. En het zomergevoel. Ik huppel over en naast straten. Bijna de helft van de automobilisten rijdt tegenwoordig met een smartphone in de hand of tuurt voortdurend en voortturend naar het bluetooth-gebeuren waarmee ze zogezegd risicoloos chauffeurend babbelen. Ze zijn veel banger dan ik. Het meeste verkeer komt immers voort uit angst om alleen te zijn. Als mensen wat meer van eenzaamheid hielden, zou men zich veel minder druk maken over stijgende benzineprijzen en zou het gras en het onkruid tussen de straatstenen groeien. De straat is een racebaan, door gebrek aan tijd. Door gebrek aan eenzaamheid. Bijna dagelijks hoor je hoe zwakke weggebruikers van de weg gemaaid worden. Het lijkt wel alsof ik dat gevaar opzoek. Tegelijkertijd bestudeer ik zo nauwkeurig mogelijk de gezichten van de bestuurders, om hun alertheid in te schatten. Zo heb ik, naar analogie met mijn hoogtevrees, mijn persoonlijke vorm van straatvrees ontwikkeld.Ik zou zomaar voor een auto kunnen springen. Iets let me. Desondanks heb ik weinig te vrezen, ik ben een denktank op mezelf. Onkreukbaar, op het onverwoestbare af en constant in oorlog met mijn brein.
Wat stap ik fiks. Een mens heeft een doel nodig in het leven, anders ga je vanzelf slenteren, versuffen en verslomen. Vandaag moet mijn stappenrecord van de voorbije maanden eraan. Streefdoel is 36.000 stappen op één dag. Op mijn nog zo goed als nieuwe steunzolen. Qua uitdaging kan dat tellen. Uiteraard zal ik mezelf ergens halverwege belonen met een fris biertje. Ik weet al waar en wanneer ongeveer. Dat ‘ongeveer’ is voor mij het wazige gedeelte, dat wat het net ietsje epischer maakt. Bij thuiskomst, liefst een hele poos voor de avonduren, wil ik vrouw en kinderen entertainend wegblazen met heldhaftige vertelsels over mijn avonturen. Zij hebben niet het minste vermoeden van mijn heroïsche plannen. Hun tocht van pure onwetendheid naar de geuren en kleuren van de door mij verstrekte wandeldetails is misschien wel langer dan de mijne.
Wordt de mijne nu ineens langer? Stop! Niemand vindt het geslaagd als je info deelt over je geslachtsdeel. Op ongeveer vijftig meter komt een verleidelijk mokkel heupwiegend in mijn richting geparadeerd. Vanop deze afstand valt dat nochtans helemaal niet rationeel vast te stellen. Het is mijn fantasie die spreekt, niet ik. Dit is de lente en het valt af te wachten of het een mooie zomer wordt. Ze nadert al even snel als ze dichterbij komt. Ze draagt een wit bloesje, een zwarte rok, netkousen, schoenen met een hakje en een sportieve schoudertas. Plots legt ze beide handpalmen in haar nek, zoals een krijgsgevangene zou doen na een verloren slag. Oh nee, ze voelt zich misschien bedreigd door mijn resolute gestap. Hopelijk wordt ze zo dadelijk geen krijsgevangene. Ik hou niet van scherpe geluiden, paniek en hysterisch gedoe, noch van onterechte aanklachten wegens aanranding. Ze houdt haar pose aan en lijkt ijzig kalm. Bevreemdend. In normale omstandigheden zou ik seksuele gedachten krijgen bij deze houding die enorm de nadruk legt op het onderdanige en op de borsten van het vrouwelijke individu. Nu niet. De situatie heeft iets dreigends. Dat wordt er niet beter op als ze ineens een soort breinaald uit haar haar trekt. Je zal het zien! Urenlang als een ware held grote hoogtes, diepe dalen en onoplettende automobilisten trotseren om daarna meedogenloos in het rechteroog gespiest te worden door een maniakale zwarte weduwe met een haarnaald. Mijn ogen prikken en tranen anticiperend door insijpelend transpiratievocht. Ik wrijf. Vanaf dan gebeurt alles in slow motion. De jonge, rijzige, zwarte weduwe stopt met stappen. Ik ook. Het grote verschil is dat ik haar al een minuut aanstaar en zij mij niet lijkt op te merken. Ze draait haar hoofd naar de straat en daarna vliegensvlug naar de andere kant. Dat herhaalt ze, maar dan in de tegenovergestelde richting. Een fractie van een seconde later lijkt meterslang zwart haar van links naar rechts te golven. Ze maakt een diepe buiging, alsof ze haar denkbeeldige toeschouwers dankt na dit korte, doch spectaculaire optreden, waarna ze opverend nog een laatste keer met haar hoofd slaat. Als een sierlijke, zwarte merrie. Een paradepaard. De haarnaald is na één vloeiende beweging in haar schoudertas verdwenen. De dreiging was al veel langer weg. Opeens is ze vlakbij. Klikklakkend op haar hoefijzers, nee, stiletto’s heten ze. Wat is ze adembenemend en wat staat mijn mond ver open. Haar glimlach is nog stralender dan bladgoud in de lentezon. ‘Goedemiddag!’ zegt ze bekoorlijk,gracieusmelodieus, waarna een klein knipoogje volgt. Niet van mij. Van haar. ‘Hey!’ was alles wat ik kon uitbrengen. Ze is nog niet helemaal gepasseerd of ik kijk haar al na. Wat een kont en wat een contrast qua elegantie met mezelf. Altijd vooruitkijken, Danny, niet achterom. Wat gepasseerd is, is voorbij en de toekomst lacht je nog lieflijker toe dan het hele recente verleden. Het leven is uitkijken naar en nagenieten. Alles wat daartussen ligt is waas. Droomstof. Voorbij voor je het beseft.