Behalve een wat uit de hand gelopen experiment, is er mij van de scheikundelessen in mijn voorlaatste jaar op het college niet veel bijgebleven. Des te levendiger staan mij deze voor de geest, die we in het laatste jaar kregen. Niet dat de scheikunde mij beginnen boeien was, verre van. Maar ik duchtte de leraar. Ons college zou geen opvoedingsgesticht van formaat geweest zijn, had het juist niet voor de zogenaamd wetenschappelijke vakken dié leraars weten te vinden, wier imposante fysieke verschijning de garantie vormde dat er uit onze groep ook wel enkele fysici of chemici zouden geperst worden. Ik vraag me nu zelfs een tikkeltje rancuneus af, of we in het vak niet méér de leraar, dan wel in de leraar het vak vreesden. In het laatste jaar werd ons voor scheikunde een boom van een vent voorgezet. Buiten zijn leeropdracht kwam hij met ons niet in contact. Hij had ook vroeger nooit onze wegen gekruist, maar wij kenden wel zijn faam, en ik kan verzekeren dat dit wat betekende.
In tegenstelling tot wat ik verwacht had, liep het allemaal nog vrij vlot van stapel. Ik had nu eenmaal het jaar voordien de beginselen van de chemische wetenschap niet geassimileerd, en ik was niet bereid om in mijn laatste jaar nog veel extra hooi op mijn vork te nemen voor een weinig nuttige recapitulatie. En daar de leraar ons nooit testte, zou de eerste confrontatie maar plaatsgrijpen op het einde van het eerste trimester. Eén zwaard hing me echter permanent boven het hoofd: in de twee laatste jaren werden immers ieder trimester twee vakken aangeduid, waarvan het proefwerk mondeling zou worden afgenomen. Had Dionysus mij in het voorgaande jaar drie keer uit de nood gered, de kans was klein dat hij mij tot het einde toe de hand boven het hoofd zou houden. Met Kerstmis lukte het nog, en voor het schriftelijke proefwerk verzamelde ik drie punten van de twintig die er te verdienen waren. Na al die jaren acht ik de tijd rijp om het embargo op te heffen, dat op deze historische waarheid gerust heeft: die drie punten had ik daarenboven nog niet verdiend, want ik had een kladje afgesmeekt van mijn rechterbuur (links waren mijn voorstellen op onwil, ja zelfs op oneerlijkheid gebotst, want die vent was op chantage uit).
Het tweede trimester begon al even zakelijk als het eerste. De leraar moet mij na de correctie van het eerste proefwerk wel voor een debiel gehouden hebben, maar hij liet daar nooit iets van merken. Sterke karakters die zó hun roerselen beheersen. Pasen naderde, en mijn hart bonsde in mijn keel toen het ogenblik aanbrak waarop de mondelinge proefwerken werden aangekondigd. Ik bad en bezwoer alle heiligen uit de hemel. En zie, heeft mijn geloof geen bergen verzet, het heeft dan toch weer eens dat mondelinge proefwerk scheikunde verzet. Het resultaat van de schriftelijke proef was niet zoveel slechter dan met Kerstmis, ik was er maar één punt op achteruit gegaan. Wel waren de punten deze keer duurder uitgevallen dan met Kerstmis, want voor elk punt betaalde ik mijn gewillige buurman met Pasen één pakje sigaretten, terwijl ik met Kerstmis voor dezelfde prijs drie punten had binnengerijfd. Zo zie je maar, inflatie is van alle tijden.
Maar daarmee was de mis nog lang niet uit gezongen, want nog was ik het college niet uit. Ik voelde het net hoe langer hoe smaller worden, de mazen hoe langer hoe kleiner. De dreiging werd tenslotte zo tastbaar, dat ik mij naar het einde toe op geen enkel middel nog verliet om het gevaar af te wenden. Recht moest geschieden, en recht zou geschieden. Klein en angstig te moede ben ik dan maar naar het proces gegaan.
Het was de laatste dag van de proefwerkenweek, en dus de allerlaatste dag, die ik als leerling op het college zou doorbrengen. Eigenlijk was het al vakantie voor mij, en de weemoed om het voorbije begon zich al op te dringen nog vóór de deur in het slot viel. Om half negen kwamen we in de grote studiezaal bijeen. De namen van de eerste vijf slachtoffers werden afgeroepen. Ik had meteen prijs. Met lood in de schoenen ging ik vooraan plaats nemen. Het zou dus wel vlug afgelopen zijn. De examinator ging van bank tot bank en dicteerde voor elk van de vijf een verschillende vraag. Ik weet niet of hij van mij verlangde dat ik de vraag in telegramstijl opschreef (voor ingewijden: dat ik de formules opschreef in plaats van de geleerde woorden die hij uitsprak), of dat hij het opzettelijk zo vlug deed om op de valreep nog eens te tonen dat het hem ernst was, doch de vraag was beëindigd vóór ik ook maar iets had neergepend. Ik vroeg hem dus zo beleefd en zo onderdanig mogelijk om te willen herhalen, en schreef toen zoveel van zijn woorden neer als ik kon onthouden. Het zag ernaar uit dat hij mij een verbinding wilde doen uitschrijven, doch ik keek hopeloos op tegen die taak, daar ik zelfs niet in staat was de te verbinden elementen te formuleren. Ik schreef dus maar liever niets, en toen hij voor nazicht terug bij mijn bank kwam staan en mijn blad praktisch blanco vond, dicteerde hij zonder enige commentaar de tweede vraag. Ik kon er natuurlijk weer niet veel mee aanvangen, en om toch maar de indruk te geven er tenminste mee bezig te zijn, begon ik radeloos de enige formule op te schrijven die ik mij op dat ogenblik herinnerde, tientallen en tientallen keren na elkaar, ook al had ze met de gedicteerde vraag geen uitstaan. Ze staat nu voor het leven in mijn geheugen gegrift: AgCl. Stel je voor, ik wist zelfs wat ze betekende, en ik weet het nóg: zilver-chloride, bah! Het zweet brak mij langs alle kanten uit, en ik durfde niet opkijken, toen hij het blad naar zich toe draaide en het enkele seconden bekeek. Cynisch ging hij echter door, want alsof er geen vuiltje aan de lucht was, dicteerde hij een derde vraag. Ik weet dat ik toen ook nog een andere formule kende, H2O (waterstof, of water, wat is het nu?), doch ze moet mij niet te binnen gevallen zijn, want ik begon opnieuw mijn blad vol te smeren met AgCl, AgCl, AgCl ...Uiterlijk kalm, doch innerlijk waarschijnlijk als een kruitvat doemde hij op. Het was perfect stil in de grote zaal. Toen hij vóór mij stond, hing er elektriciteit in de lucht. Ik voelde dat de kleinste vonk voldoende was om hoogspanning te ontladen, doch ik hoedde er mij angstvallig voor om dit vonkje te lanceren. Hij bekeek mijn blad, en zweeg. En als om de spanning én de spot nog wat méér op te drijven, dicteerde hij een vierde vraag. Misschien zou hij het als een kwaadwillige uitdaging beschouwen indien ik verder met zilverchloride bleef spatten, dacht ik, en waar zou dat dan eindigen? Ik schreef dus maar niets meer. Het was kwart vóór negen toen hij terug naast mij stond, mijn blad bekeek, en dan eindelijk verlossend met veel misbaar zijn arm in de hoogte wierp, en in het sappigste dialect schreeuwde, zodat de hele bende opschrikte: "'t Is nul over heel de route, maak dat je weg komt!"
Heel even was er opschudding, doch vóór ik het zelf wist, zat ik terug op mijn gewone plaats en had iemand anders mijn plaats vooraan ingenomen. De hoofden zakten terug over de scheikunde, en ik beantwoordde links en rechts een glimlach van verstandhouding. Nu is alles over, dacht ik, en het is nog maar kwart voor negen. Ik keek vóór mij uit, liet mijn blik glijden over de vertrouwde voorwerpen, zocht de vertrouwde gezichten. Ik bekeek ze één voor één, zoveel jaren had ik met hen allen samengeleefd. Ik bekeek de examinator vooraan, hij stond als een rots in de branding. Het ganse beeld rondom mij kreeg de wasem van een impressionistisch tableau, en ik wist dat dit het sein was, waarop ik er mij voor goed moest kunnen van losrukken.