Drie uur geleden lazerde ik van de metalen keukentrap tijdens het snoeien van de veldesdoorn. Een van de trappoten zakte weg in een muizenholletje naast de heg. Ik probeerde instinctmatig zowel de elektrische snoeischaar voor beschadiging te behoeden alsook mijn eigen val te breken door me aan takken vast te klampen. De schaar bleef heel. Ikzelf raakte geblesseerd. Daarvan kan de wijde omgeving getuigen. Ik bleek over verbazend veel krachttermen te beschikken. Ik stond- of beter lag- er vijf minuten lang versteld van. Mijn rechtervoet zat lelijk klem tussen de brandnetels en twee trapsporten. De rest van mijn al te zware lijf drukte bovenop de trap. Nu wreekten zich al die genuttigde zakken chips en borrelnootjes. Ik krabbelde kreunend overeind en begaf me somber huiswaarts. Daar aangekomen zakte ik op bed. Gelukkig is er een lichtpuntje: Ik lees niet met mijn voet.
Ik greep de bundel If I May van A.A. Milne en verdiepte me in een stukje over detectiveverhalen. (Ja inderdaad, diezelfde Milne van Winnie-the-Pooh.) Omstreeks september 1914 begon hij een whodunnit over een moord te schrijven. De moord werd als volgt uitgevoerd: De schurk stuurde een brief naar zijn slachtoffer, terwijl hij een geadresseerde retourenvelop met postzegel bijsloot. Op de plakrand van de retourenvelop smeerde hij dodelijk gif. Vervolgens sloot hij ‘m in een grotere envelop samen met een schriftelijk verzoek om een handtekening van het slachtoffer. Hij postte die brief. Milne maakte dit verhaal niet af. Hij kreeg ineens heel andere dingen aan zijn hoofd: De Eerste Wereldoorlog brak uit.
Jaren later las hij op een dag in een tijdschrift een verbijsterende moordgeschiedenis. Milne begreep niet, hoe de crimineel zijn smerige misdaad kon hebben gepleegd. De detective uit het tijdschrift daarentegen zat er meteen bovenop. Hij doorzocht de prullenbak, en, daaruit een envelop halend, zei hij: “Ha!” Toen ongeveer zei ook Milne: “Ha!”- en nog een paar andere dingen, want zijn half voltooide verhaal was nu overbodig geworden. Iemand anders had immers hetzelfde idee gekregen. Jammer. Maar hij kon het niet laten zich trots te voelen, dat zijn idee zo’n goed verhaal opleverde. Bijgevolg zag hij zichzelf een beetje als een detectiveverhaalschrijver.
Die trots was misplaatst- zoals ik hieronder hoop aan te tonen. Gaat u maar na: Wat vindt de detective nou eigenlijk? En in welke prullenbak zit het? Waarschijnlijk ontdekt hij de buitenste, niet-vergiftigde envelop plus het beleefde verzoek om een handtekening, en wel in de prullenbak van het slachtoffer. Maar hoe komt de detective dan uiteindelijk toch terecht bij het belastende bewijs, namelijk die vergiftigde envelop in de prullenbak van de dader? Stom geluk: Want wie gelooft er nu, dat de boef zijn schuld bekend heeft op de buitenste, niet vergiftigde envelop? Nee, natuurlijk staat er niet ‘Doorzoek het afval van de afzender. Die sufferd heeft zus en zo gedaan en woont daar en daar. En stom genoeg heeft hij verzuimd al zijn sporen te wissen.’ Het is maar goed, dat Milne dat verhaal nooit heeft afgemaakt.
In 1922 bedacht hij overigens een andere misdaadgeschiedenis. Dat boek maakte hij wel af. Hij noemde het The Red House Mystery en het werd kennelijk een commercieel succes. Terecht? Ben benieuwd. Aangezien ik voorlopig niet kan tuinieren, heb ik tijd zat om mij erin te verdiepen. Wie weet betrap ik de schrijver wederom op al te ondoordachte fantasietjes. Ben ik over een dag of wat nog niet gerevalideerd, dan zal ik u gewetensvol verslag uitbrengen van mijn bevindingen.