Ik maak mijn dagelijkse ochtendwandeling het liefst ongestoord, maar dat lukt niet altijd. Mensen die verlegen zitten om een praatje of ongevraagd op- of aanmerkingen hebben, verstoren mijn gedachtenstroom die in werking treedt zodra ik mijn wandelschoenen aan heb en de voordeur op slot heb gedraaid. Zo ook vandaag.
Een fors gebouwde man die zijn Dobermann uitlaat, loopt mij tegemoet en zegt dat ik waarschijnlijk de personificatie van de verveling ben. Iedere dag ziet hij mij, naar eigen zeggen, door zijn straat lopen. Klaarblijkelijk, zo beweert hij, heb ik niets beters te doen dan een beetje door de buurt te banjeren. Hoewel ik ontzag heb voor Dobermanns en hem geen verantwoording schuldig ben, kan ik het niet laten om met hem een gesprek aan te knopen. Bozer dan de bedoeling is, zeg ik:
‘Jammer dat u niet lacht. Ik vrees dat ik uw opmerking als een verwijt moet opvatten. Klopt dat?’ Zijn Dobermann rukt aan de lijn.
‘Ach, een verwijt, een verwijt, nou dat ook niet direct. Maar vanmorgen las ik in de krant dat wij Nederlanders meer moeten bewegen. Gezondheidsfanaten zijn het. Pff.. Ik ben zo langzamerhand wel flauw van al die mensen die steeds maar weer zeuren over bewegingsarmoede. Toen ik het las moest ik meteen aan jou denken. Mijn vrouw zegt altijd als ze jou voorbij ziet lopen dat ik aan jou een voorbeeld kan nemen.’
‘Ach, ik voer alleen maar mijn stappenplan uit, meneer. Mijn werk bestaat uit het op peil houden van mijn conditie. Niet meer en niet minder. En een ander mag zelf weten wat ie doet. Als ik u was zou ik mij niets aantrekken van al die verhalen over bewegingsarmoede en zo. En daarbij, u heeft een hond, dus...’
‘Tja, mijn hond. Wil jij die iedere dag uitlaten? Jij hebt alle tijd en ik heb wel betere dingen te doen.’
Bewegingsvreugde is zo te horen bij hem ver te zoeken. Ik bedank vriendelijk voor de eer en laat hem teleurgesteld achter. Toch weet ik dat ik daar goed aan doe: Zijn vrouw zal mij dankbaar zijn. Zij heeft nog iets te klagen.