Zeeuws-Vlaanderen is een mooie streek om een paar dagen te vertoeven, zeggen vriendin M en ik als we bij het hotel in Sluis aankomen. Na het avondeten slenteren we in het stadje langs het mooie belfort, de kleine versie van de toren in Brugge. De lege straten en gesloten restaurants verbazen ons. Vanmiddag was het een gezellige drukte. De meeste hotels zitten toch vol? Draagt Sluis zijn naam omdat de waterkering van vroeger tegenwoordig ’s avonds een mensenkering is? We horen dat veel toeristen winkelaars zijn die aan het einde van de middag – moe en blut? – naar huis keren.
De volgende ochtend stroomt het kleine centrum opnieuw vol. Wij wandelen langs de Damse vaart vol waterlelies en waterfietsen en lopen over de stadswallen. Passeren oude toegangspoorten, weilanden met herkauwende koeien en rijen door de wind krom gegroeide populieren. We genieten van de rust. Meters lager krioelen de koopjesjagers.
De dag erna peddelen we op onze elektrische huurfiets met windkracht vijf via schilderachtig Retranchement naar spuuglelijk Cadzand-Bad voor een kop koffie. Thee in mijn geval. Op naar het prachtige verzande Zwin, een gedachte die duizenden andere fietsers ook hebben. Kreken vol watervogels. Weilanden met ooievaars, runderen en schapen. Kleine stukken bos. Vanuit het Belgische Zoute trappen we naar een atelier in Zuidzande. Langs akkers met vlas en bloeiende aardappelplanten, door piepkleine buurtschappen en over een fietspad door de sappig groene uiterwaarde van een uitwateringskanaal, bereiken we Sluis weer. Uitgewaaid en met een enigszins doorgezeten zitvlak.
Jaarlijks vallen 5 miljoen toeristen ten prooi aan de grootste trekpleister van Sluis: 42 winkels (op een inwoneraantal van 2400.) Ook M en ik gaan na een goede nachtrust voor de bijl. Het aanbod is groot en gevarieerd. Sommige producten zijn opvallend goedkoop. Naast een handvol Duitsers en Nederlanders, zien we veel, héél veel Belgen. Zeeuwen hebben de naam zuunig te zijn. In Sluis zijn het vooral onze zuiderburen die geen cent te veel willen betalen.