Het was nog niet zo laat.
Toch die haast. Altijd.
Wat als ze langzamer zou fietsen?
Zou stoppen in dat park? Gaan zitten op dat bankje, in het zonnetje?
De gedachte vervult haar met blijdschap.
Nee. Dóór fietsen zal ze.
Anders komt ze te laat.
‘Vrouw van flat gesprongen’.
Soms kun je beter afstappen.